Wetenschappelijke bewijsvoering
De eerste stap bij de ontwikkeling van de richtlijn bestond uit een systematisch literatuuronderzoek in de database Embase voor de verschillende uitgangsvragen. Hierbij is gebruik gemaakt van de expertise van de informatiespecialist van het Erasmus MC, Wichor Bramer. De gevonden artikelen werden door twee leden van het kernteam (StW en JdB) beoordeeld op relevantie op basis van titel en abstract. Bij verschil van mening tussen de twee beoordelaars werd in onderling overleg en zo nodig met de projectleider (MdK) consensus bereikt. Relevante artikelen werden gewaardeerd aan de hand van drie aspecten: methodologische kwaliteit, toepasbaarheid in de praktijk en toepasbaarheid binnen de Nederlandse gezondheidszorg. De kwaliteit van bewijs, ook wel aangeduid als de mate van zekerheid van de effectgrootte, werd beoordeeld met behulp van GRADE185. GRADE is een methode die per uitkomstmaat van een interventie een gradering toekent aan de kwaliteit van bewijs op basis van de mate van vertrouwen in de schatting van de effectgrootte (zie tabel 6.1.1). Een belangrijk verschil tussen GRADE en andere beoordelingssystemen, zoals het niveau I-IV systeem of A1-D systeem, is dat GRADE niet alleen kijkt naar het studie design maar ook andere factoren overweegt die de kwaliteit van bewijs bepalen (zie tabel 6.1.1).
Na selectie van de meest relevante literatuur werden de artikelen over interventies (hoofdstuk 3) beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs. Bij studies naar mijlpalen en risicofactoren met betrekking tot de motorische ontwikkeling (hoofdstuk 2) werd afgezien van een gradering van de kwaliteit van bewijs. Dat geldt ook voor studies naar de validiteit, betrouwbaarheid en normering van screenings- en diagnostische instrumenten. De studies zijn wel volgens de GRADE-systematiek beoordeeld.
Daarnaast is de Nederlandstalige literatuur die betrekking heeft op de Nederlandse situatie intensief bestudeerd. Het ging hierbij vooral om literatuur over het Van Wiechenonderzoek (VWO) en de Baecke-Fassaert Motoriektest (BFMT). Deze tests worden beiden toegepast binnen de Nederlandse JGZ.
Tabel 6.1.1 Indeling van de kwaliteit van bewijs of mate van zekerheid ten aanzien van de effectgrootte voor een uitkomstmaat volgens GRADE.
Mate ven zekerheid over effectgrootte | Omschrijving |
Groot | Het werkelijke effect ligt dicht in de buurt van de schatting van het effect. |
Matig | Het werkelijke effect ligt waarschijnlijk dicht bij de schatting van het effect, maar er is een mogelijkheid dat het hier substantieel van afwijkt. |
Gering | Het werkelijke effect kan substantieel verschillend zijn van de schatting van het effect. |
Zeer gering | Het werkelijke effect wijkt waarschijnlijk substantieel af van de schatting van het effect. |
Tabel 6.1.2 Criteria op basis waarvan de kwaliteit van bewijs of mate van zekerheid ten aanzien van de effectgrootte wordt bepaald.
Type bewijs | RCT start in de categorie ‘hoog’. Observationele studie start in de categorie ‘laag’. Alle overige studietypen starten in de categorie ‘zeer laag’. |
|
Afwaarderen | ‘Risk of bias’ | − 1 Ernstig − 2 Zeer ernstig |
Inconsistentie | − 1 Ernstig − 2 Zeer ernstig |
|
Indirect bewijs | − 1 Ernstig − 2 Zeer ernstig |
|
Onnauwkeurigheid | − 1 Ernstig − 2 Zeer ernstig |
|
Publicatiebias | − 1 Waarschijnlijk − 2 Zeer waarschijnlijk |
|
Opwaarderen | Groot effect | + 1 Groot + 2 Zeer groot |
Dosis response relatie | + 1 Bewijs voor gradiënt | |
Alle plausibele confounding | + 1 zou een effect kunnen reduceren + 1 zou een tegengesteld effect kunnen suggereren terwijl de resultaten geen effect laten zien |
Aanbevelingen in deze richtlijn zijn, waar mogelijk, gebaseerd op wetenschappelijk bewijs. Ze zijn verder aangevuld met kennis, ervaring en meningen van de leden van de projectgroep en werkgroep. Voor het formuleren van aanbevelingen moet men ook rekening houden met voorkeuren van kinderen/jongeren en hun ouders, kosten, beschikbaarheid, randvoorwaarden of organisatorische aspecten. De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van het beschikbare bewijs in combinatie met voorgaande genoemde aspecten.In alle fasen van de richtlijnontwikkeling is geprobeerd rekening te houden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is expliciet gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.
Zoekstrategie
Artikelen werden gezocht door het verrichten van systematische zoekacties in Embase. Bij elke uitgangsvraag hoort een aparte zoekstrategie (bijlage 8.6). Naast de literatuur uit de search zijn er bij een aantal vragen ook publicaties meegenomen uit de archieven van de leden van de projectgroep en werkgroep, mits zij voldeden aan de inclusiecriteria.
Overige overwegingen
De richtlijntekst is zoveel mogelijk gebaseerd op bewijs uit de literatuur. Het bleek niet altijd mogelijk bewijs te vinden omdat er geen literatuur voorhanden was, of de kwaliteit van de gevonden literatuur onvoldoende of onbekend was. Als het niet mogelijk was uit te gaan van eigen, door het kernteam uitgevoerd, systematisch literatuuronderzoek werd gebruik gemaakt van, of verwezen naar richtlijnen, protocollen en verslagen van nationale en internationale gezondheidsorganisaties, beroepsorganisaties en wetenschappelijke verenigingen. Ook zijn meerdere experts geraadpleegd in diepte-interviews. Leverde ook dit geen resultaat op, dan werd gezocht naar consensus binnen de werkgroep.
Belangenverstrengeling
Alle deelnemers aan de projectgroep en werkgroep hebben een onafhankelijkheidsverklaring ingevuld.
Er hebben zich geen leden gemeld met een mogelijke belangenverstrengeling.