Op verschillende manieren kan een vermoeden van ADHD naar boven komen en aangekaart worden. De eerste signalen kunnen worden opgemerkt door ouders, onderwijskrachten, crèche- en peuterspeelzaalleidsters of hulpverleners. Een vermoeden van ADHD kan worden voorgelegd aan de JGZ–medewerker of de huisarts. Zij kunnen ook zelf symptomen opmerken in hun spreekkamer. Bovendien kunnen uit signaleringslijsten (voor algemeen gebruik) ADHD-symptomen naar boven komen zonder dat er een hulpvraag is.
Bied ook, of juist, in die voorfase begeleiding bij het gedrag van het kind, ook al is er nog geen ADHD vastgesteld. De adviezen die voor ADHD worden gegeven, werken meestal ook positief op dat gedrag.
De JGZ-professional of de huisarts (of de POH-GGZ) neemt allereerst een anamnese af, waarin aandacht wordt besteed aan de hulpvraag, de klachten, hoe zwaar de klachten worden ervaren door het kind en omgeving (de zogenoemde lijdensdruk), klachten in meerdere settingen (bijvoorbeeld thuis en crèche), uitlokkende of bevorderende factor(en), ontwikkelingsanamnese, ziekten (gehoor, visus), medicatiegebruik (bijvoorbeeld voor astma) en familieanamnese van ADHD.
Daarnaast doet een medicus, of indien daartoe bevoegd en bekwaam de verpleegkundig specialist, lichamelijk onderzoek. Bij jeugdigen jonger dan 6 jaar dient de somatiek extra aandacht te krijgen, omdat de kans groter is dat afwijkingen nog niet opgemerkt zijn. Hierbij ligt de nadruk op algemene ontwikkeling van het kind: psychomotoriek, visus, gehoor en spraak. Ook beoordelen zij of er tekenen van neurologische afwijkingen zijn of dat het kind dysmorfe trekken heeft, die passen bij congenitale syndromen.
Bij aanwijzingen voor een algehele ontwikkelingsachterstand wordt het kind verwezen naar een kinderarts voor aanvullend onderzoek. Als er geen aanwijzingen zijn voor visus- en/of gehoorproblemen, overvraging op basis van een beperkt IQ, en reactieve ADHD-symptomen zijn uitgesloten, wordt het kind her-beoordeeld door de JGZ-professional of huisarts. Ook bij lichamelijke aandoeningen (epilepsie, diabetes mellitus, metabole/genetische/ chromosomale stoornissen) kunnen ADHD-symptomen maar ook daadwerkelijk ADHD voorkomen, en is er soms zelfs een verhoogd risico. Maar ook in die gevallen kan het zijn dat jeugdigen worden doorverwezen voor diagnostiek en behandeling. Somatische en psychiatrische stoornissen kunnen immers naast elkaar bestaan en behoeven beide behandeling.
Om de gedragsproblemen te objectiveren wordt aan ouders bij ontbreken van aanwijzingen voor somatische problematiek gevraagd een signalerende vragenlijst met een brede scoop in te vullen. Daarnaast wordt er informatie over het gedrag bij de school, crèche of peuterspeelzaal opgevraagd.
Bij een vermoeden van ADHD, bied pedagogische begeleiding aan of verwijs naar een andere instelling voor ouderbegeleiding in de regio. Doe dit laatste in elk geval indien de symptomen dermate ernstig zijn dat ontwrichting van het gezin/andere milieu dreigt, en daarmee de ontwikkeling van het kind in gevaar komt.
Daarna wordt het kind na 6 maanden herbeoordeeld door de JGZ-professional of de huisarts/POH op de aanwezigheid van ADHD-symptomen en de hiervan ondervonden hinder. Bij een blijvend vermoeden van ADHD en/of onvoldoende afname van ADHD-symptomen na de psychosociale interventie wordt het kind verwezen naar de tweede lijn voor de diagnostiek van ADHD en eventuele comorbiditeit. Dit wordt gedaan door een gespecialiseerd multidisciplinair GGZ-team.