2.2 Begrippen Urine

JGZ-richtlijn Zindelijkheid

JGZ-richtlijn Zindelijkheid

Zindelijkheid

In de internationale literatuur wordt gebruikgemaakt van verschillende definities en classificatiesystemen voor zindelijkheid voor urine. Zo zijn er definities te vinden vanuit de International Children’s Continence Society (ICCS), de International Classification of Diseases-10 (ICD-10), en in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5, deze is inmiddels verouderd voor het onderwerp zindelijkheid). De werkgroep heeft ervoor gekozen om de terminologie te gebruiken die door de ICCS wordt gehanteerd, hiermee wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de terminologie van netwerkpartners en (inter)nationale experts [81]. De NHG-Standaard Bedplassen hanteert de DSM-5 definitie voor bedplassen.

De volgende definities worden gebruikt in deze richtlijn:

  • Zindelijkheid voor urine: ook wel controle over de lagere urinewegen genoemd. Een kind is zindelijk als het adequaat kan reageren op signalen van aandrang, zelf kan aangeven wanneer het moet plassen, de plas even kan ophouden als er geen wc in de buurt is, en vervolgens op het potje of het toilet plast. Een kind kan ook als zindelijk worden beschouwd als het vraagt om een luier om daarin bewust te plassen.
  • Onzindelijkheid voor urine: een kind is onzindelijk als nog niet is voldaan aan een van de vier bovenstaande voorwaardes.
  • Zindelijkheidstraining: het proces waarbij kinderen leren om hun blaas- en darmfuncties te beheersen. Zindelijkheidstraining heeft meerdere aspecten: weten en begrijpen, kunnen en doen.
  • Blaas-darmdisfunctie (bladder bowel dysfunction, BDD): een overkoepelende term voor disfunctie van de lagere urinewegen (LUTD) en disfunctie van de darmen, zonder aantoonbare neurologische afwijkingen. Er is een nauwe relatie tussen het functioneren van de darm en het functioneren van de blaas.
  • Lower urinary tract dysfunction (LUTD): disfunctie van de lagere urinewegen, een veel gebruikte term die meerdere klinische beelden met verschillende symptomen (ofwel lower urinary tract symptoms/ LUTS) omvat.
  • LUTS (lower urinary tract symptomen): symptomen als gevolg van disfunctie van de lagere urinewegen, niet passend bij de fase voor de zindelijkheid of in de zindelijkheid. Voorbeelden zijn urine-incontinentie, urgency, nycturie.
  • Urine-incontinentie: ongewild urineverlies; dit kan continu of niet-continu (onderbroken/intermitterend) zijn en het kan overdag of in de nacht (enuresis) voorkomen.
    • Continue urine-incontinentie of druppelincontinentie: voortdurend ononderbroken verlies van urine (minder dan 15 minuten droog) waaraan meestal een anatomische aandoening ten grondslag ligt.
    • Onderbroken/intermitterende urine-incontinentie wordt onderverdeeld in incontinentie overdag en enuresis (nachtelijke incontinentie of bedplassen). Dit is het verlies van (kleine of grote) porties urine met (dus) daartussenin droge perioden, gedurende de dag of de nacht. Deze termen zijn relevant vanaf ‘bereikte blaascontrole’ (zindelijkheid) of vanaf 5-jarige leeftijd.
  • Enuresis: urineverlies tijdens de slaap. Enuresis en nachtelijke incontinentie en bedplassen zijn synoniem en bruikbaar voor ieder soort urineverlies tijdens de slaap. Urineverlies tijdens de slaap is onafhankelijk van het bestaan van symptomen overdag. De ICCS kwalificeert enuresis als frequent (≥4 keer per week) of infrequent (<4 keer per week). Enuresis wordt verder onderverdeeld in monosymptomatisch en niet monosymptomatisch.
  • Monosymptomatische enuresis (MNE): enuresis zonder andere symptomen van de lagere urinewegen of dysfunctie van de blaas.
  • Niet-monosymptomatische enuresis (NMNE): enuresis en gelijktijdige symptomen van dysfunctie van de lagere urinewegen. Kinderen met NMNE verschillen klinisch, therapeutisch en pathogenetisch van kinderen met MNE.
  • Overactieve blaas: een conditie gepaard gaande met urgency en veelal ook frequente mictie en/ of nycturie met of zonder urineverlies in afwezigheid van urineweginfectie en/of andere pathologie.
  • Hypoactieve blaas: er is sprake van intra-abdominale drukverhoging om de mictie te starten en/of te voltooien (persmictie). Er is een laag frequente mictie met vaak groter plasvolume, of juist hoog frequente mictie door overloop. De blaas wordt meestal onvolledig geledigd met dus vaak residuvorming, hetgeen de kans op urineweginfecties vergroot. De diagnose wordt gesteld op basis van de bevindingen bij urodynamisch onderzoek. Door het chronisch residu is de kans op urineweginfecties groot.
  • Dysfunctional voiding: een conditie die gekenmerkt wordt door een gefractioneerde (onderbroken) of staccato urinestraal door onvrijwillige activiteit van de bekkenbodemspieren tijdens het plassen zonder neurologische aandoening. Hierdoor ontstaat residuvorming en een verhoogde kans op urineweginfecties. Naast residuvorming kan dysfunctional voiding ook leiden tot het ontstaan van een overactieve blaas met of zonder urineweginfecties.
  • Stressincontinentie: ongewild urineverlies ten gevolge van drukverhogende momenten intra-abdominaal (zoals hoesten en lachen).
  • Giechel-incontinentie (giggle incontinence): Dit is een zeldzame vorm van incontinentie waarbij er urineverlies is tijdens of vlak na het lachen. Er kan sprake zijn van volledige lediging van de blaas of alleen verlies van kleinere beetjes. Buiten het lachen om is er sprake van een normale blaasfunctie. Deze vorm van incontinentie dient goed onderscheiden te worden van stressincontinentie, omdat het beleid anders is.
  • Uitstel-incontinentie: een diagnose die zich kenmerkt door habitueel uitstellen van de mictie met ophoudmanoeuvres. Vaak is er ook sprake van een laag frequente mictie, urgency en soms urineverlies ten gevolge van een volle blaas.
  • Urgency: plotselinge en onverwacht opkomende aandrang om te plassen.
  • Persmictie: het kind verhoogt de intra-abdominale druk om de mictie te starten en/of voltooien.
  • Nycturie: nachtelijke mictie (zonder ongewild urineverlies).

    Symptoom of aandoening? 

    Enuresis en incontinentie overdag zijn symptomen. Zij worden vanaf de leeftijd van 5 jaar beschouwd als een aandoening als het vaker dan één keer per maand voorkomt, met een frequentie van minimaal 3 episodes over 3 maanden.

Figuur 1: Onderverdeling van incontinentie (ongewild urineverlies) [81]

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen