6.7.1 Urine-incontinentie overdag

JGZ-richtlijn Zindelijkheid

JGZ-richtlijn Zindelijkheid

Zindelijkheid

Indien er geen sprake is van alarmsymptomen of verwijscriteria (zie module ‘Samenwerken en verwijzen’) kan de jeugdgezondheidszorg kinderen met urine-incontinentie overdag begeleiden.

De begeleiding voor urine-incontinentie overdag bestaat uit de volgende stappen:

1.  Uitleg en voorlichting

  • Uitleg aan ouders en kind (aangepast aan ontwikkelingsniveau) over het proces van plassen, poepen en zindelijk worden (zie ‘Enuresis’, Ad 1: Uitleg en voorlichting).
  • Stel zowel ouders als het kind gerust. Zindelijkheidsproblematiek komt vaak voor en het komt vrijwel altijd goed. Daarnaast is het niet de schuld van ouders of van het kind.
  • Geef uitleg over de gastrocolische reflex: 15-30 minuten na een maaltijd komen de darmen op gang. Het is belangrijk dat een kind, als het aandrang heeft, dan naar het toilet mag en kan gaan.
  • Benoem dat het soms maanden kan duren voordat het gewenste effect wordt bereikt. Consequent zijn, geduld hebben en realistische verwachtingen zijn essentieel.

2. Leefstijladviezen op maat. Baseer de adviezen eventueel op de dagboeken die in de inventarisatiefase (zie module ‘Samenwerken en verwijzen’) zijn ingezet. 

  • Adviseer een gevarieerd voedingspatroon met voldoende vezels en vocht (zie JGZ-richtlijn ‘Voeding en eetgedrag Deze linkt opent in een nieuw tabblad’), waarbij het drinken gelijkmatig over de dag verspreid wordt. Kinderen van 1-13 jaar hebben ongeveer 1-1,5 liter drinken per dag nodig. Het kan helpen om drinkmomenten te koppelen aan plasmomenten.
  • Adviseer voldoende beweging.
  • Adviseer voldoende slaap.

3. Instructies en adviezen

  • Adviseer ongeveer 6-7 keer per dag te plassen op vaste tijden, bijvoorbeeld bij het opstaan en naar bed gaan en rond de maaltijden. Als het niet lukt of als een kind op een ander moment moet plassen dan is dat geen probleem. Als het vaste toiletschema lastig is, dan kan een horloge met alarmfunctie helpen om te herinneren naar het toilet te gaan.
  • Adviseer een ontspannen toilethouding. Op het toilet gaat dit het beste door de voeten op een krukje o.i.d. te laten steunen, waardoor de bovenbenen horizontaal zijn en de onderbenen een hoek van 90° maken met de bovenbenen. Ook een toiletverkleiner kan helpen bij het ontspannen zitten.
  • Begin de begeleiding in een rustige periode, dus niet rondom verjaardagen of feestdagen. Neem eventueel een paar weken ‘pauze’ van alles wat met zindelijkheidstraining te maken heeft, zodat er een nieuwe start kan worden gemaakt.
  • Geef adviezen uitgaande van de principes die gebruikt worden bij de reguliere zindelijkheidstraining zoals prijzen en belonen bij gewenst gedrag, wegnemen van druk en wegnemen van straf (zie module Preventie en signaleren). Geef het kind regie door het te laten (helpen met) verschonen en mee te laten denken.
  • Maak gebruik van eenvoudige gedragsmatige interventies, zoals sticker/beloningskaarten (zie bijlage ‘Praktische informatie voor JGZ-professionals over preventie zindelijkheidsproblematiek’, ‘Belonen’).

4. Bijhouden van klachten en plasgewoontes

  • Voor het monitoren van de klachten en de voortgang gedurende de begeleiding, kan er gebruik worden gemaakt van de dagboeken die in de inventarisatiefase (zie module ‘Samenwerken en verwijzen’) zijn ingezet.

5. Ondersteuning

  • Maak afspraken met ouders en kind over de begeleiding. Afhankelijk van de situatie kan er gekozen worden voor een extra moment van contact, telefonische follow-up, of ouders contact op laten nemen bij blijvende problemen.
  • Indien er geen verbetering optreedt dient nogmaals gekeken te worden naar de randvoorwaardes, of de gegeven adviezen uitgevoerd worden, en naar eventuele alarmsymptomen en dient een verwijzing overwogen te worden1. Zie module ‘Samenwerken en verwijzen’.
  • Vraag de schoolsituatie na. Bij zindelijkheidsproblematiek weigeren scholen soms kinderen. De ervaring leert dat als scholen weten dat er gewerkt wordt aan de zindelijkheidsproblemen, ze soms wel bereid zijn om het kind aan te nemen. JGZ kan een brugfunctie vervullen en in gezamenlijk overleg met ouders en school tot passende afspraken komen.
  • Vraag na of er sprake is van pesten.

1 Neem in de overweging de leeftijd, lijdenslast en duur van eerdere behandelingen mee. Te jong, te intensief en te lang behandelen van kinderen die zelf weinig tot geen lijdenlast ervaren kan leiden tot frustratie, stress en moedeloosheid bij zowel ouders als kind.

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen