Richtlijn: Seksuele ontwikkeling (2014)

Onderbouwing

Seksuele risico’s onder 0-12 jarigen

Seksuele dwang
In landelijk onderzoek gaven 11 op de 1000 jongens (12 tot 14 jaar) en 13 op de 1000 meisjes (12 tot 14 jaar) aan vóór het 12e jaar gedwongen te zijn tot seksuele handelingen. Onder 12- tot 24-jarigen gaven 23 op de 1000 meisjes en 7 op de 1000 jongens aan dat dit voor het 12e jaar gebeurde (De Graaf, 2005). Uit onderzoek onder jonge kinderen zou ongeveer 1 op de 33 kinderen ervaring hebben met kindermishandeling. Bij 1 op de 750 kinderen zou sprake zijn van seksueel misbruik (Van IJzendoorn, 2007). De Inspectie van het Onderwijs krijgt jaarlijks melding van ongeveer 150 gevallen van seksueel misbruik. Mogelijk is hier sprake van onderrapportage.

Als de eerste geslachtsgemeenschap voor het 14e jaar plaatsvindt, is de kans dat iemand hiertoe werd overgehaald of gedwongen ruim twee keer groter dan wanneer geslachtsgemeenschap op latere leeftijd plaatsvindt. 33% van de meisjes en 8% van de jongens van wie de eerste keer met 13 jaar of eerder plaatsvond, zegt de eerste keer te zijn overgehaald of gedwongen (De Graaf, 2012). Ook jongeren met een lichamelijke en cognitieve beperking zijn kwetsbaarder voor seksueel misbruik. Zij hebben door verzorgende aanrakingen vaak moeite om ongewenste en gewenste aanrakingen te onderscheiden (Meihuizen-de Regt, 2008; Van Berlo, 2011).

Seksueel geweld dat heeft plaatsgevonden tijdens de kindertijd kan negatieve gevolgen hebben voor het welzijn en de gezondheid. Jonge kinderen kunnen last krijgen van bedplassen, angsten, isolement, lichamelijke klachten en dergelijke. Ook op volwassen leeftijd kan seksueel misbruik in de kindertijd impact hebben op het psychosociale welzijn. Dit kan zich uiten in seksuele problemen, geweld in de partnerrelaties, alcohol- of drugsmisbruik en zelf opnieuw slachtoffer worden (Blom, 2011).

Sexting
Sexting is een nieuw fenomeen waar nog weinig onderzoek naar gedaan is. Het gaat bij sexting om het versturen dan wel ontvangen/in bezit hebben van seksueel getinte opnames (foto of videomateriaal) van jongeren tot 18 jaar. Het maken, in bezit hebben en verspreiden van beelden van seksuele gedragingen van jongeren tot 18 jaar was strafbaar bij de Nederlandse wet, maar is versoepeld (zie thema 7, Juridische kaders). In totaal blijkt 33% van de Europese 9- en 10-jarigen (vrijwel) dagelijks online te zijn. Van de 9- tot 12-jarige Nederlandse kinderen heeft 70% een profiel op een sociale netwerksite (meestal Hyves), en vooral onder de allerjongsten is Nederland hierin koploper (Livingstone, 2011). Op deze leeftijd komen sommige kinderen ook in contact met pornografische beelden. In Europa heeft 11% van de 9- en 10-jarigen in de laatste 12 maanden erotische beelden gezien (Livingstone, 2011). Slechts een kleine groep jongeren stript voor de webcam, verstuurt naaktfoto’s of seksfilmpjes of heeft seks via internet. Het aantal is echter wel toegenomen in vergelijking met eerder onderzoek. Zo bleek in 2006 dat ongeveer 2% van de jongeren seksueel getinte opnames maakt van hun vriend of vriendin en dit aan anderen doorstuurt (De Graaf, 2006), terwijl in recentere publicaties dit cijfer op 7% onder jongens en 2% onder meisjes ligt (De Graaf, 2012).

Seksuele risico’s onder 12-19 jarigen

In deze paragraaf worden de aard en omvang van seksueel riskant gedrag van jongeren tussen de 12 en 19 jaar beschreven. De cijfers uit de landelijke monitor Seks onder je 25ste (De Graaf, 2012) worden hiervoor als uitgangspunt gebruikt met aanvullende gegevens uit ander onderzoek, van onder andere de Inspectie voor de Gezondheidszorg (Inspectie voor de Gezondheidszorg, 2010). Seksueel ongezond en seksueel riskant gedrag onder jongeren van 12 tot 19 jaar is afgebakend tot de onderwerpen: (on)geplande zwangerschap, seksueel overdraagbare aandoeningen en seksueel geweld, homonegativiteit en pijn bij het vrijen (De Graaf, 2012). Uiteraard zijn er meer thema’s te benoemen die een risico vormen voor de lichamelijke of psychosociale gezondheid en welzijn van kinderen op korte en langere termijn; deze worden echter niet in deze paragraaf besproken vanwege gebrek aan onderzoek.

Ongeplande zwangerschap en abortus
Een meisje kan ongepland zwanger raken en een jongen kan een meisje ongepland zwanger maken vanaf het moment dat ze geslachtsrijp zijn. Ongeplande zwangerschap kwam in 2008 bij 11 op de 1000 meisjes van 15 tot 19 jaar voor (De Graaf, 2013). Van deze meisjes lieten er 7,1 (65%) de zwangerschap afbreken. De meeste meisjes uit deze groep waren 17 jaar of ouder. In 2009 zijn in totaal 101 abortussen uitgevoerd bij meisjes onder de 15 jaar. De Inspectie voor de Gezondheidszorg registreert in 2009 4434 abortussen bij meisjes tussen de 15 en 19 jaar, waarmee een dalende trend van abortussen bij tienerzwangerschap gesignaleerd wordt (Inspectie voor de Gezondheidszorg, 2010). Volgens cijfers uit 2009 kregen 5,9 op de 1000 meisjes van 15 tot 19 jaar een kind (De Graaf, 2013). In 2009 waren er naar schatting 3226 tienermoeders (meisjes tot 20 jaar). Van de tienermoeders is ongeveer de helft bij de geboorte van het kind 19 jaar, 29% is 18 jaar en 15% is 17 jaar. Een meisje van 16 jaar of jonger krijgt zelden een kind (De Graaf, 2013).

Extra risico op ongeplande zwangerschap en abortus
Ongeplande zwangerschap en abortus komen vaker voor onder laagopgeleide jongeren in vergelijking met hoogopgeleide jongeren (De Graaf, 2005; De Graaf, 2012). Uit landelijk onderzoek in 2005 blijkt dat Antilliaanse jongeren en Surinaamse meisjes vaker met een ongeplande zwangerschap te maken hebben. Antilliaanse meisjes hebben daarnaast vaker ervaring met een abortus (De Graaf, 2005). Ook blijkt onder Antilliaanse/Arubaanse en Kaapverdische meisjes het geboortecijfer relatief hoog te zijn; respectievelijk 29 en 21 per 1000 meisjes. Alleenstaand moederschap komt onder deze groepen veel voor, terwijl onder autochtone, Turkse en Marokkaanse meisjes het geboortecijfer rond de 4 per 1000 ligt (De Graaf, 2013).

Gevolgen voor seksuele gezondheid
Bij een ongeplande zwangerschap wordt een tiener voor een lastige keuze gesteld. De keuze voor adoptie, abortus of de geboorte van het kind kan stress met zich meebrengen, wat gevolgen heeft voor de (seksuele) gezondheid (Blom, 2011). De keuze voor abortus zorgt bij tieners voor een verhoogde kans op gezondheidsklachten van psychosociale aard (bijvoorbeeld depressie of eenzaamheid). Ook zijn er aanwijzingen dat tieners die niet (of in een later stadium van de zwangerschap) voor abortus kiezen meer negatieve psychosociale gezondheidsklachten ervaren (Blom, 2011). De vooruitzichten voor een tienermoeder zijn slecht. Bij een beperkt sociaal netwerk en minder veerkracht lopen zij een hoger risico op psychosociale problemen zoals depressie, eenzaamheid en isolement. Daarnaast lopen zij een risico hun opleiding niet af te maken en minder maatschappelijk te participeren, wat zich vertaalt in een laag inkomen. Daarbij hebben zwangere tieners ten opzichte van volwassen vrouwen een verhoogde kans dat het kind te vroeg geboren wordt, een laag geboortegewicht heeft of sterft (Blom, 2011).

Seksueel overdraagbare aandoeningen
Jongeren kunnen een seksueel overdraagbare aandoening oplopen op het moment dat zij niet veilig vrijen. Jongeren in de leeftijd van 15 tot 19 jaar hebben een verhoogd risico op soa’s, omdat ze meer wisselende partners hebben dan volwassenen. In 2010 lieten 8837 jongeren van 15 tot 19 jaar zich testen op een soa. Driekwart hiervan waren meisjes, 20% heterojongens en 6% homojongens. Van de heterojongeren die zich lieten testen, bleek ongeveer 17% van de heterojongens en 19% van de meisjes een soa te hebben, vrijwel altijd chlamydia, een enkele keer (ook) gonorroea of genitale wratten. Het totale soa-percentage en het percentage chlamydia onder meisjes in deze leeftijdsgroep zijn hoger dan in andere leeftijdsgroepen (Vriend, 2011). Een onbehandelde soa kan verschillende gevolgen hebben, te weten: onvruchtbaarheid (chlamydia), risico’s ongeboren kind (syfilis, gonorroe), kanker, orgaanschade (hepatitis) en dood (hiv).

Prevalentie hiv
In 2010 zijn 1681 heteroseksuele jongens (15 tot 19 jaar) getest op hiv; geen van deze jongens is seropositief bevonden. Onder de 485 geteste homoseksuele jongens (15 tot 19 jaar), zijn 7 jongens seropositief bevonden. Van de 6310 geteste meisjes (15 tot 19 jaar), zijn er 2 hiv-positief getest (Vriend, 2011). Een onbehandelde hiv-infectie zorgt voor de afbraak van het immuunsysteem, waardoor de jongere vatbaar is voor allerlei ziektes (aids). De levensduur van een jongere kan met hiv-remmers verlengd worden. Echter een levenslange behandeling met hiv-remmers zorgt voor meer kans op bepaalde vormen van kanker en ouderdomsziekten. Een chronische ziekte (hiv, hepatitis, herpes, virale soa) kan daarbij de kwaliteit van leven verlagen door veel ziekteperiodes en psychosociale klachten. Ook kampen mensen die leven met hiv met stigmatisering en diverse vormen van discriminatie (Blom, 2011).

Seksuele dwang
De prevalentie van seksuele dwang is hoog onder meisjes van 15 tot 17 jaar. In 2012 heeft 39% op deze leeftijd een seksuele ervaring tegen haar wil meegemaakt (hieronder valt bijvoorbeeld ook een opmerking over kleding), dit geldt ook voor 19% van de jongens. Ook geeft 15% van de meisjes (15 tot 17 jaar) aan ooit seksueel gedwongen te zijn, ten opzichte van 5% van de 15- tot 17-jarige jongens (De Graaf, 2012). Onder seksuele dwang worden ‘seksuele handelingen die jongeren tegen hun wil hebben ondergaan’ verstaan. In totaal geeft 13,5% van de meisjes en 4,7% van de jongens (12 tot 24 jaar) aan bij de eerste keer geslachtsgemeenschap te zijn overgehaald. En 3,3% van de meisjes geeft aan te zijn gedwongen bij de eerste keer, ten opzichte van 0,2% van de jongens (De Graaf, 2012). Van alle jongeren in de leeftijd 12 tot 24 jaar geeft 17% van de meisjes en 5% van de jongens aan ‘weleens gedwongen te zijn tot seksuele handelingen’ (De Graaf, 2012). Onder seksuele handelingen wordt verstaan: een tongzoen, aanraking, manuele seks, geslachtsgemeenschap, orale seks of anale seks tegen je wil. Meisjes zijn met betrekking tot alle afzonderlijke seksuele handelingen vaker gedwongen dan jongens (De Graaf, 2012), Antilliaanse meisjes vaker dan Nederlandse, Turkse en Marokkaanse meisjes.

Online dwang
Vooral jonge meisjes (12 tot 14 jaar) vormen op het internet een kwetsbare groep. Deze meisjes geven relatief vaak aan dat ze vervelende seksuele ervaringen hebben op internet. Dit komt niet zozeer doordat ze vaker ongewenste seksueel getinte vragen of verzoeken krijgen of beelden zien, maar meer door het onvermogen om hier adequaat op te reageren. Deze meisjes geven bijvoorbeeld vaker dan oudere meisjes antwoord op een seksueel getinte vraag, omdat ze niet weten wat ze anders moeten doen, omdat ze niet onaardig of preuts over willen komen of omdat de ander hen overhaalt (De Graaf, 2006).

In een landelijk onderzoek gaf onder een groep meisjes met een gemiddelde leeftijd van 16 jaar die lid waren van profielsites als ‘sugababes.nl’ 38% aan dat ze in het afgelopen jaar ongevraagd geslachtsdelen of seksuele handelingen te zien kregen. Dit soort ervaringen lijken weinig impact te hebben: meisjes geven aan dat het ‘niet leuk’ is, maar toch ook niet echt vervelend (De Graaf, 2006). Zodra meisjes iets seksueel hebben verteld of gedaan voor de webcam omdat ze hiertoe overgehaald werden (bijvoorbeeld door chantage), wordt dit wel als vervelend ervaren.

Ook komt het voor dat jongeren op internet verleid worden, waarna bij een offline afspraak seksueel geweld plaatsvindt. Twee derde van de jongens en driekwart van de meisjes uit kregen in het afgelopen jaar een verzoek om offline af te spreken. Hiervan geven 9% van de jongens en 6% van de meisjes aan dat ze een afspraak maakten die niet leuk was. De redenen hiervoor waren dat het niet klikte of dat de ander heel anders was dan hij of zij zich had voorgedaan. Van de meisjes die aangaven dat de afspraak niet leuk was, zegt 9% dat ze tijdens de afspraak tot seks gedwongen werden (De Graaf, 2006).

Ten slotte maken sommige jongeren zich ook zelf schuldig aan grensoverschrijdend gedrag, bijvoorbeeld door seksueel getinte opnames te maken van hun vriend of vriendin en dit aan anderen door te sturen. Deze verdergaande vormen van grensoverschrijding komt bij ongeveer 2% van de jongeren voor (De Graaf, 2006).

Loverboys
Een loverboy (pooier of mensenhandelaar) is geen nieuw verschijnsel. Een loverboy is een jongen die een meisje verleidt en zorgt dat ze verliefd op hem wordt. Vaak isoleert zo’n jongen het meisje van haar omgeving. Het meisje wordt daarbij afhankelijk gemaakt, gemanipuleerd of gechanteerd. In het ergste geval kan dit leiden tot gedwongen prostitutie. Er is dan sprake van vrouwenhandel en seksueel geweld. De werkwijze van een loverboy blijft veranderlijk en kan ook leiden tot andere vormen van uitbuiting (bijv. drugssmokkel). Soms is de loverboy zelf vrouw (Verwijs, 2011).

Risicogroep
Jongeren met een groter risico op seksueel misbruik, zijn jongeren:

  • waarvan de thuissituatie instabiel is (verschillende problemen, zoals werkeloosheid, alcohol- of drugsgebruik, huiselijk geweld of ziekte);
  • die erg gevoelig zijn voor aandacht en bevestiging;
  • met een negatief zelfbeeld/weinig zelfvertrouwen;
  • die minder weerbaar zijn;
  • die alcohol en drugs gebruiken;
  • met een lichamelijke of verstandelijke beperking;
  • met een gedragsstoornis.

Gevolgen seksuele dwang voor seksuele gezondheid
Afhankelijk van de aard, omvang, ernst en frequentie van het geweld alsook de leeftijd en persoonlijkheid van het kind, de omstandigheden en het type relatie met de pleger zijn de gevolgen van seksueel geweld in meer of mindere mate ernstig. Seksueel geweld kan gevolgen hebben voor de lichamelijke gezondheid (denk bijvoorbeeld aan ongewenste zwangerschap, besmetting met een soa en lichamelijk letsel), de psychische gezondheid (denk aan angst- en slaapstoornissen, posttraumatische stressreacties, gedragsproblemen, regressief gedrag, depressieve klachten, concentratieproblemen, seksualiserend gedrag, wantrouwen, eetproblemen, zelfverwonding, seksuele of relationele problemen) en de sociale omgeving (Blom, 2011). Seksuele disfuncties komen twee keer zoveel voor onder mensen die gedurende hun jeugd seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben meegemaakt in vergelijking met mensen zonder seksuele geweldservaring (monitor Seksuele gezondheid in Nederland 2012, Rutgers WPF).

Homonegativiteit
Homonegativiteit is hoog onder jongeren van 12 tot 24 jaar in Nederland. Zo blijkt dat 12% van de jongens en 3% van de meisjes hun vriendschap zou verbreken als een van hun vrienden homo of lesbisch blijkt te zijn. Ook blijkt uit landelijk onderzoek dat bijna alle jongeren in deze leeftijdsgroep het goed vinden als een heterostel elkaar op straat zoent, terwijl 16% van de jongens en 24% van de meisjes dit afkeurt als het om twee meisjes gaat en 51% van de jongens en 25% van de meisjes dit afkeurt als het om twee jongens gaat (De Graaf, 2012). Dit wijst erop dat homo- en biseksuele jongens op meer negatieve reacties uit de omgeving kunnen rekenen. Kite en Whitley (Kite, 2003) benoemen dat maatschappelijke afkeuring inderdaad vaker op homo- of biseksuele mannen gericht is, in vergelijking met lesbische of biseksuele vrouwen. De meeste homo- of biseksuele jongeren hebben dus te maken met een vorm van homonegativiteit. Zo geeft 68% van de jongens en 62% van de meisjes aan dat ze weleens een vervelende ervaring hebben gehad vanwege hun seksuele voorkeur. Het gaat dan om pesten, vervelende opmerkingen, belachelijk gemaakt worden, roddelen of negeren. Jongeren tussen de 16 en 18 maken dit vaker mee dan oudere jongeren (Keuzenkamp, 2010). Homonegativiteit is vooral hoog onder jongens, de jongste leeftijdsgroepen, bij jongeren met een Turkse of Marokkaanse achtergrond, bij streng christelijke en islamitische jongeren en bij lageropgeleide jongeren.

Zelfacceptatie en gevolgen homonegativiteit
Homonegativiteit heeft zo zijn weerslag op homo- en biseksuele jongeren. Uit recent landelijk onderzoek komt naar voren dat 30% van de homo- en biseksuele jongens liever hetero wil zijn, een kwart het best een probleem vindt om aan anderen te vertellen dat ze op jongens vallen en ruim 1 op de 5 het niet fijn vindt om als homo te leven. Voor lesbische en biseksuele meisjes liggen deze percentages lager op respectievelijk 10% en 8% (De Graaf, 2012). De meeste homo- en biseksuele jongeren beseffen langzaam dat ze homo, lesbisch of biseksueel zijn. Vanaf de puberteit voelen deze jongeren zich vaak aangetrokken tot iemand van hetzelfde geslacht. Wat zich kan uiten in gevoelens van seksuele aantrekking tot, seksuele fantasieën over of seksueel contact met iemand van hetzelfde geslacht (De Graaf, 2004). Uit recent onderzoek blijkt dat de exploratie naar de eigen seksuele geaardheid risico’s voor homo- en biseksuele jongeren met zich meebrengt (denk bijvoorbeeld aan isolatie van leeftijdsgenoten, gebrek aan ondersteuning door ouders en afkeuring of veroordeling door de maatschappij) (Bedard, 2010). Moeite hebben met de eigen seksuele oriëntatie, niet uit de kast durven komen en negatieve reacties uit de omgeving leiden vaak tot een negatief zelfbeeld onder homoseksuele, lesbische en biseksuele jongeren. 1 op de 3 geeft aan nergens goed voor te zijn en 37% zou meer zelfrespect willen hebben (Van Bergen, 2010). Homo- en biseksuele jongeren zijn een kwetsbare groep als het gaat om psychisch welbevinden. Ze hebben bijvoorbeeld vaker depressieve gevoelens en suïcidale gedachten. 9% van de homo- of biseksuele jongens en 16% van de lesbische of biseksuele meisjes heeft een zelfmoordpoging achter de rug. Jongeren die religieus zijn opgevoed, hebben vaker een zelfmoordpoging gedaan (Keuzenkamp, 2010).

Beschermende factoren rondom homoseksualiteit
Een open maatschappelijk klimaat draagt bij aan het open kunnen zijn van jongeren over hun seksuele geaardheid. De meeste jongeren – waarvan de ouders op de hoogte zijn van hun seksuele voorkeur – voelen zich grotendeels of helemaal geaccepteerd door hun ouders. Steun van ouders en behoud van vrienden bieden bescherming voor deze jongeren en worden geassocieerd met minder psychische klachten (D'Augelli, 2002). In gezinnen waar veel waarde wordt gehecht aan religie, trouwen of kinderen krijgen heerst vaker een negatieve kijk op homo- en biseksualiteit (Heatherington, 2008). Jongeren die gelovig zijn opgevoed geven dan ook vaker aan dat ze zich niet geaccepteerd voelen door hun ouders (De Graaf, 2013). Lesbische en biseksuele meisjes die open zijn over hun seksuele geaardheid hebben minder last van psychische klachten dan homo- of biseksuele jongens. Mogelijk ervaren deze meisjes meer steun van de omgeving en draagt deze steun bij aan een positievere mentale gezondheid (Kuyper, 2011).

Pijn bij het vrijen
Meisjes in de leeftijd van 12 tot 24 jaar ervaren vaker seksuele problemen. Zo blijkt 13% van de meisjes met enige seksuele ervaring problemen met opwinding te ervaren en heeft 11% van de meisjes regelmatig of vaker pijn tijdens het vrijen. Ook komt een kwart van de meisjes regelmatig niet klaar en heeft 17% regelmatig geen zin in seks (De Graaf, 2012; De Graaf, 2012). Meisjes zeggen daarnaast ook vaker dan jongens zich te schamen voor seksuele gevoelens, zich schuldig te voelen als ze (zouden) masturberen of seks eigenlijk vies te vinden (De Graaf, 2012). Oorzaken van pijn tijdens het vrijen kunnen lichamelijk zijn, maar ook geen zin hebben in seks en angst- of schaamtegevoelens kunnen zorgen voor pijn tijdens het vrijen. Meisjes met een lichamelijke beperking of chronische ziekte kunnen vaker last hebben van pijn bij het vrijen. Zo kan een ziekte of beperking ervoor zorgen dat de vagina minder/niet vochtig raakt of kunnen zich problemen met de bekkenbodemspieren voordoen, waardoor meisjes pijn ervaren. Jongens met een lichamelijke beperking of chronische ziekte kunnen moeite hebben met het krijgen van een erectie en te vroeg of niet klaarkomen (Meihuizen-de Regt, 2008). De eerste keer geslachtsgemeenschap komt voor 38% van de jongens en 31% van de meisjes (12 tot 24 jaar) onverwacht. Jongeren ervaren de eerste keer vaker als vervelend als deze onverwachts komt (De Graaf, 2012).

Maatschappelijke gevolgen

De in dit thema genoemde seksuele risico’s hebben op de korte en lange termijn gevolgen voor de persoonlijke ontwikkeling, de gezondheid en het lichamelijk en psychosociaal functioneren van kinderen en jongeren. Over het algemeen presteren deze jeugdigen slechter op school, is er vaker sprake van schooluitval en en is er minder maatschappelijke participatie. Naast de individuele gevolgen brengt seksueel ongezond gedrag hoge kosten met zich mee voor de gezondheidszorg (medische zorg, abortushulpverlening, soa-/hiv-behandeling, verloskundige zorg, traumahulp), politie en justitie (aangifte, opsporing en vervolging) en de handhaving van veiligheid (controle en toezicht) (Blom, 2011).

Kwetsbare groepen

Sommige kinderen en jongeren lopen meer risico op seksuele grensoverschrijding, een soa, hiv of een ongeplande zwangerschap dan anderen. Hieronder worden de groepen met een verhoogd risico beschreven.

Vroege starters
Landelijk onderzoek toont aan dat niet veel jongeren onder de 14 jaar seksueel actief zijn. De groep seksueel actieve jongeren van 12 en 13 jaar loopt echter wel meer risico op seksuele grensoverschrijding, soa’s en een ongeplande zwangerschap. Ook blijken vroege starters nog relatief weinig kennis te hebben over seksualiteit en voortplanting (De Graaf, 2012).

Tabel 13: Ervaring met seksualiteit naar leeftijd (De Graaf, 2012).

  12-13 jaar (%) 14-15 jaar (%)
Masturberen 27 50
Orgasme 22 48
Tongzoenen 32 57
Voelen en strelen 20 45
Manueel passief 7 23
Manueel actief 6 22
Geslachtsgemeenschap 3 16
Oraal passief 5 16
Oraal actief 3 13
Anale seks 2 3
N 827 1781

Van de vroege starters geeft 60% van de jongens als motivatie voor de eerste keer geslachtsgemeenschap ‘ik was opgewonden (geil)’, 60% van de meisjes geeft aan verliefd te zijn. Ook geeft 52% van de jongens als reden ‘ik was nieuwsgierig’, tegenover 50% van de meisjes die als reden gaven ‘we hadden al een tijd verkering’ (De Graaf, 2012). Jongens geven bij vrijwel alle vormen van seks vaker aan ervaring te hebben dan meisjes. Ook in eerder landelijk onderzoek werd dit verschil gevonden (De Graaf, 2012). Meisjes geven namelijk over het algemeen de voorkeur aan een oudere partner en in oudere leeftijdsgroepen komen de meeste verschillen tussen seksen niet meer voor. De onderzoekers stellen dat er mogelijk sprake is van overrapportage van jongens of onderrapportage van meisjes (De Graaf, 2012).

Risico’s onder vroege starters
Seksuele grensoverschrijding komt onder vroege starters vaak voor. Zo blijkt dat voor 33% van de meisjes voor wie de eerste keer op 13-jarige leeftijd of eerder plaatsvond geldt dat zij werden overgehaald of gedwongen. Minder weerbaarheid is een verklaring. Zo denken meisjes tussen de 12 en 14 jaar vaker dat ze ongewilde seks niet zouden kunnen weigeren, ten opzichte van oudere seksegenoten. Ook zijn jongens en meisjes van deze leeftijd minder assertief en hebben ze minder zelfvertrouwen of controle dan oudere jongeren (De Graaf, 2012). Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat Nederlandse vroege starters minder vaak anticonceptie gebruiken. Het gebruik van de morning-afterpil is in de leeftijdsgroep 12- tot 14-jarigen relatief hoog. Jongeren van deze leeftijd hebben ook relatief weinig kennis over seksualiteit, voortplanting, anticonceptie en soa (De Graaf, 2012).

Laagopgeleide jongeren
Laagopgeleide jongeren zijn al jarenlang een zogenaamde risicogroep (De Graaf, 2005; De Graaf, 2013; De Graaf, 2012). Over het algemeen genomen hebben laagopgeleide jongeren vaker ervaring met seks (zoenen, strelen, vingeren, aftrekken, geslachtsgemeenschap) en meer verschillende sekspartners dan hun hoogopgeleide leeftijdsgenoten. Zo heeft 22% van de 14- en 15-jarige vmbo’ers weleens geslachtsgemeenschap gehad, ten opzichte van 7% van hun hogeropgeleide leeftijdsgenoten. De ervaring met seks gaat echter niet gepaard met meer kennis over seksualiteit, voortplanting, anticonceptie en soa’s. Een (on)geplande zwangerschap komt onder laagopgeleide meisjes vaker voor. Ook grensoverschrijding komt bij deze groep vaker voor. Zo blijkt 20% van de laagopgeleide meisjes weleens gedwongen te zijn om iets te doen op seksueel gebied, tegenover 13% van de hoogopgeleide meisjes. Voor jongens ligt dit percentage respectievelijk op 6% vs. 3%. Van de laagopgeleide meisjes heeft daarnaast 10% weleens geslachtsgemeenschap tegen haar wil gehad, tegenover 5% van de hoogopgeleide meisjes. Jongens die laagopgeleid zijn hebben vaker seksueel getinte contacten via het internet (De Graaf, 2012).

Religieuze jongeren
Jongeren voor wie het geloof erg belangrijk is (zeer christelijke of islamitische jongeren) lopen eveneens meer risico’s op seksueel gebied. Zo geven zeer christelijke jongeren iets vaker dan andere jongeren aan dat ze bij hun eerste keer geslachtsgemeenschap overgehaald of gedwongen werden. Zeer christelijke meisjes en islamitische jongens en meisjes gebruiken vaker geen anticonceptie. Onder islamitische meisjes is het gebruik van de morning-afterpil hoog. Bij islamitische jongeren wordt thuis minder over seksualiteit en relaties gepraat ten opzichte van niet-gelovige en christelijke jongeren. Ze hebben ook minder kennis over voortplanting, anticonceptie en soa’s (De Graaf, 2012). Islamitische meisjes kunnen de JGZ-professional vragen stellen over het maagdenvlies en eventueel herstel hiervan, zie hiervoor ook hoofdstuk 2.

Jongeren van niet-Nederlandse of niet-westerse afkomst
Aangetoond is dat Nederlandse meisjes en meisjes van Antilliaanse afkomst relatief veel seksuele ervaring hebben ten opzichte van meisjes van Marokkaanse en Turkse afkomst (De Graaf, 2004; De Graaf, 2005). Daarnaast blijkt uit landelijk onderzoek in 2012 dat jongens met een Antilliaanse achtergrond meer sekspartners hebben dan de totale groep jongens. Surinaamse meisjes geven relatief vaak aan dat ze de eerste keer werden overgehaald of gedwongen. Antilliaanse jongeren geven iets vaker aan dat ze tijdens hun relatie met de laatste sekspartner ook seks met anderen hadden of dat hun laatste sekspartner iemand was waar ze zelf mee vreemdgingen. Daarbij gebruiken jongeren met een Surinaamse achtergrond en meisjes met een Antilliaanse achtergrond minder vaak de pil en/of een condoom. Jongens van Surinaamse, Turkse of Marokkaanse afkomst hebben relatief vaak weleens voor seks betaald en/of seks met een prostituee gehad (De Graaf, 2012).
Jonge asielzoekers, vluchtelingen en nieuwkomers vormen eveneens een kwetsbare groep als het gaat om seksuele en reproductieve gezondheid. De abortuscijfers van jonge asielzoekers (15 tot 19 jaar) zijn vier keer zo hoog als bij Nederlandse tieners. 90% van hen werd zwanger in Nederland en 60% had een abortus na een of meer kinderen. De hoogste abortuscijfers komen voor onder tieners uit Centraal- en Oost-Azië en West- en Centraal-Afrika (Goosen, 2010).

Jongeren met een beperking of chronische ziekte
Zoals beschreven in paragraaf 3.2 is het voor jongeren lastig om risico’s in te schatten en gepast te reageren op seksuele risico’s. De nog onrijpe hersenen zijn hier deels de oorzaak van. Voor jongeren met een ernstige psychische of gedragsstoornis of een verstandelijke beperking blijft de ontwikkeling van de hersenen nog meer achter in vergelijking met die van hun gezonde leeftijdsgenoten (Doreleijers, 2010).
Jongeren met een beperking of chronische ziekte hebben behoefte aan specifieke informatie over hun ziekte of beperking en seksualiteit. Deze informatie is niet altijd beschikbaar. Hierdoor hebben jongeren met een ziekte of beperking minder kennis over seksualiteit en zijn ze minder bekend met de invloed van hun ziekte of beperking op hun seksuele ontwikkeling. Ook hebben deze jongeren minder seksuele ervaring (masturbatie, zoenen, vingeren/aftrekken, geslachtsgemeenschap) in vergelijking met gezonde leeftijdsgenoten of starten zij later met hun seksuele carrière (Gianotten, 2008). Jongeren met een lichamelijke beperking, verstandelijke beperking of chronische ziekte zijn daarnaast gewend aan functionele en noodzakelijke aanrakingen (door bijvoorbeeld verzorging). Hierdoor kunnen ze ongewenste aanrakingen en seksueel misbruik moeilijker herkennen en benoemen (Van Berlo, 2011). Tot slot vinden jongeren met een onzichtbare beperking of verborgen gebreken (incontinentie, brandwonden, stoma, etc.) als gevolg van een chronische ziekte, het moeilijk om gebreken te bespreken. Ze houden hierdoor intimiteit en seksualiteit vaker af (Gianotten, 2008).

Risico’s onder jongeren met een beperking of chronische ziekte
Seksuele grensoverschrijding of misbruik komt onder jongeren met een lichamelijke beperking, chronische ziekte of cognitieve beperking vaker voor dan bij gezonde leeftijdsgenoten (Van Berlo, 2011). Mensen met een cognitieve beperking loper meer risico omdat ze gedragsimpulsen moeilijk kunnen controleren, gevoelig zijn voor dominantie en autoriteit, uitgaan van de goede bedoelingen van anderen en het misbruik of de grensoverschrijding niet goed kunnen benoemen (Van Berlo, 2011). Andere risicofactoren om slachtoffer te worden van seksuele grensoverschrijding bij jongeren met een lichte verstandelijke beperking (waaronder ook moeilijk lerende kinderen) zijn een negatief zelfbeeld, gebrek aan sociale en communicatieve vaardigheden, een verstoorde en moeizame relatie tot seksualiteit, laat voorgelicht worden door ouders en minder toezicht van ouders op school en tijdens het vervoer als kinderen in een instelling verblijven (Cense, 2011; Van Denderen, 2001). Bruinsma (1996) en Heestermans (1999), geciteerd in Lammers et a.l (Lammers, 2005), benoemen ook een aantal factoren om pleger te worden: een minder ontwikkelde gewetensfunctie, een beperkte impulscontrole, zich minder kunnen inleven in de ander en ervaring hebben met seksueel geweld. Voor jongeren met een chronische ziekte of lichamelijke beperking spelen machtsfactoren, (sociale) isolatie, het niet goed kunnen interpreteren van (on)gepaste aanrakingen, weinig kennis, een negatief zelfbeeld en de (fysieke) drempel om te kunnen reageren op seksueel misbruik een belangrijke rol bij het verhoogde risico op seksueel misbruik (Gianotten, 2008; Van Berlo, 2011).

Lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgenderjongeren (LHBT-jongeren)
In hoofdstuk 2 en 3 is al beschreven dat kinderen en jongeren met een lesbische, homoseksuele of biseksuele oriëntatie en transgenderkinderen/-jongeren een kwetsbare groep vormen voor problemen rondom de seksuele ontwikkeling. Zo worden onder LHBT-kinderen en -jongeren vaker psychische en emotionele problemen gerapporteerd. Dit ten gevolge van verwarring over de genderidentiteit of seksuele oriëntatie evenals (verwachte) negatieve reacties uit de omgeving. Zo hebben ouders, vriendjes, school en leeftijdsgenoten er soms moeite mee als een kind zich niet volgens de heersende gendernormen gedraagt. Mede hierdoor kunnen deze kinderen emotionele, sociale en psychische problemen ontwikkelen (Zucker, 2008). Ze kunnen hierdoor lichamelijk contact vermijden of zichzelf distantiëren van hun eigen lichaam. Het is belangrijk dat kinderen en jongeren ondersteund worden, variatie in gendergedrag geaccepteerd wordt en gevoelens van genderdysforie, homoseksualiteit en biseksualiteit serieus genomen worden (Heatherington, 2008; Tharinger, 2000).

Risico’s onder LHBT-jongeren
Jonge mannen die seks hebben met mannen rapporteren meer onbeschermde anale seks. Ook komen hiv en soa’s onder deze groep relatief vaak voor. Onder deze groep is de laatste jaren een toename te zien van risicovol seksueel gedrag (bij losse partners) en zij laten zich niet of minder vaak dan wenselijk is testen op hiv en soa’s dan oudere mannen. Zij rapporteren significant minder kennis over hiv en soa’s en zijn daardoor minder goed voorbereid op risico’s (Van Empelen, 2011). Ook blijkt het percentage jongeren wat te maken heeft met grensoverschrijding hoger te liggen onder homo- en biseksuele jongeren. 16% van de homo- en biseksuele jongens, 21% van de heteroseksuele meisjes en 33% van de biseksuele en lesbische meisjes geeft aan weleens gedwongen te zijn seksuele dingen te doen tegen haar of zijn wil. Bij heteroseksuele jongens is dit 4% (De Graaf, 2012). Over risico’s rondom hiv, soa’s en grensoverschrijding bij transgenderjongeren/jongeren met genderdysforie zijn geen gegevens gevonden.

Homo-, lesbische en biseksuele jongeren hebben vaker dan andere jongeren te maken met psychische problemen. 14% van de lesbische en biseksuele meisjes, en 12% van de homo- en biseksuele jongens , geeft aan dat ze vaak of heel vaak last hadden van depressieve klachten als eenzaamheid, somberheid, hopeloosheid over de toekomst en het gevoel geen interesse te kunnen opbrengen voor dingen. Bijna de helft van de homojongeren heeft ooit suïcidale gedachten gehad en 12% heeft ooit een zelfmoordpoging ondernomen; onder heterojongeren is dit resp. 30% en 3%. Homo-, lesbische en biseksuele jongeren die gepest worden doen vaker een poging tot zelfdoding dan andere jongeren (Van Bergen, 2010). Jongeren met genderdysforie ervaren daarbij een afkeer voor hun eigen geslacht/(secundaire) geslachtskenmerken en lichaam (Peate, 2008).


Pagina als PDF