De ontwikkeling van de genderidentiteit is een doorlopend proces vanaf de geboorte. Het is het socialisatieproces van kinderen tot jongen of meisje [72], waarbij opvoeding, omgevingsfactoren én biologische factoren een grote rol spelen.
Genderspecifieke ontwikkeling
Al voor het eerste jaar blijken baby’s verschillen tussen mannen en vrouwen te kunnen zien [25]. Vanaf het tweede jaar ontwikkelt zich een besef van een eigen genderidentiteit ([25][72]). Jongens en meisjes worden vanaf de geboorte door ouders en omgeving vaak genderspecifiek of genderstereotiep benaderd [25] [72]. Het ‘nadeel’ van genderstereotiep opgroeien is dat bij zowel jongens als meisjes bepaalde kanten onderontwikkeld blijven. Zo zouden meisjes bijvoorbeeld onvoldoende kunnen leren om zich assertief op te stellen of het initiatief te nemen. En jongens minder goed leren om over hun gevoel te praten of zich kwetsbaar op te stellen. Kinderen die in een genderconform gezin opgroeien, kunnen zich beperkt voelen in hun genderontwikkeling. De genderidentiteit van een kind kan zich uiten in zichtbaar jongensachtig en meisjesachtig gedrag; bijvoorbeeld door haardracht, kleding, voorkeur voor spelletjes en voorkeur voor speelgoed [25]. Ook ontdekken kinderen op deze leeftijd dat de geslachtskenmerken van jongens en meisjes verschillen.
Vanaf de leeftijd van ongeveer 4 jaar kunnen kinderen begrijpen dat hun gender constant is [25]. Ze weten dan ook welk gedrag typisch ‘mannelijk’ of ‘vrouwelijk’ is. Kinderen zijn vanaf deze leeftijd erg normatief, rigide en stereotiep in hun reactie op mannelijk en vrouwelijk gedrag ([25] [72]). Zo laat een onderzoek zien dat kinderen van deze leeftijd mannen die iets typisch ‘vrouwelijks’ doen, zich later herinneren als vrouw en vice versa [25]. Ondanks het feit dat kinderen tot 6 jaar ook experimenteren met hun genderidentiteit, kunnen zij onderling negatief reageren op kinderen die geen genderspecifiek gedrag vertonen [25]. Zoals bijvoorbeeld jongens die zich als meisjes kleden of andersom. Experimenteren met genderidentiteit hoort bij een gezonde genderidentiteitsontwikkeling en hoeft dus niet afgeleerd te worden.
Wat als een ‘normale’ genderspecifieke ontwikkeling wordt gezien, verschilt per cultuur. Zo vormen in sommige culturen traditionele rolpatronen het uitgangspunt, waar in andere culturen feminisme en de seksuele revolutie voor een minder traditionele invulling van man-vrouwrolpatronen hebben gezorgd en genderdiversiteit meer wordt geaccepteerd. Ouders (en anderen in de omgeving) hebben er soms moeite mee als hun kind zich niet volgens de heersende gendernormen gedraagt. Mede hierdoor kunnen deze kinderen emotionele en sociale problemen ontwikkelen [116].
Actie: De JGZ-professional dient ouders zo nodig te vertellen dat gendervariaties voorkomen binnen een gezonde seksuele ontwikkeling van 0- tot 6-jarigen [83]). De JGZ-professional legt ouders uit dat het belangrijk is kinderen de ruimte te geven in hun genderidentiteitsontwikkeling, variatie in gendergedrag te accepteren en gevoelens serieus te nemen [83], om zo emotionele en sociale problemen te voorkomen. De JGZ-professional vindt in de subsectie Handvatten voorlichting en begeleiding 0 tot 6 jaar handvatten voor het bespreekbaar maken van gendervariaties in genderconforme gezinnen.
Actie bij extreem cross-gendergedrag. Pas als een kind én een sterke voorkeur voor atypisch genderrolgedrag vertoont én een afkeer heeft van het eigen gender én er duidelijke signalen zijn van onvrede met het eigen geslacht, wijst dit mogelijk op genderdysforie. Aan het begin van de puberteit zal duidelijk worden of er daadwerkelijk sprake is van genderdysforie. Bij een groot deel van de kinderen van 0 tot 6 jaar met atypisch genderrolgedrag verdwijnt dit gedrag vanzelf weer. Ouders kunnen met vragen of zorgen over extreem crossgendergedrag/ mogelijke genderdysforie terecht op spreekuren bij het VUmc (hier is het enige genderteam voor kinderen en adolescenten). De JGZ wijst ouders op deze spreekuren bij vermoedens van genderdysforie.