Richtlijn: Voedselovergevoeligheid (2014)

Inleiding

Algemeen

Voedselovergevoeligheid is een ongewenste reproduceerbare reactie ten gevolge van allergie (bv. koemelkallergie), afwijkende (auto-)immuunrespons (coeliakie) of intolerantie (bv. lactose-intolerantie) voor een voedingsbestanddeel. Er bestaat geen (medicamenteuze) therapie voor voedselallergie, zodat preventie (waar mogelijk) van belang is. Deze richtlijn geeft adviezen over de preventie en het signaleren van de meest frequent voorkomende oorzaken van voedselovergevoeligheid in de jeugdgezondheidszorg: koemelkallergie en coeliakie. De diagnostiek van koemelkallergie is afgestemd met de aanpalende disciplines huisarts en kinderarts en is overgenomen uit de richtlijn ‘Diagnostiek van Koemelkallergie bij Kinderen in Nederland’ (Sprikkelman et al. 2012). Vanwege frequent voorkomende verwarring over het verschil tussen koemelkallergie en lactose-intolerantie is een hoofdstuk over lactose-intolerantie toegevoegd. Bij velen leeft de gedachte dat voedseladditieven het gedrag van een kind in negatieve zin beïnvloeden. De richtlijn gaat in op de vraag of hier wetenschappelijk bewijs voor is.

Prevalentie van voedselallergie

De prevalentie van voedselallergie bij kinderen tot 3 jaar is 4-8% (Aardoom et al., 1997; Bock, 1987). Prevalentiecijfers zijn echter afhankelijk van de onderzoeksmethode. Zelf-rapportage van symptomen geeft een veel hogere prevalentie vergeleken met onderzoek waarbij ook sensibilisatie (serum IgE) en/of dubbelblind placebogecontroleerde voedsel provocatie wordt betrokken (Burks et al., 2011). Er lijkt geen toename van de prevalentie van voedselallergie in de tijd te zijn, maar meer onderzoek is nodig om hier duidelijkheid over te krijgen (Chafen et al., 2010a).
Koemelkallergie bij zuigelingen is de meest frequente vorm van voedselallergie: de prevalentie in Nederland is 2-3% (Kneepkens en Meijer, 2009). Koemelkallergie gaat vaak gepaard met maag-/darmklachten (braken, diarree, kolieken), huidverschijnselen (constitutioneel eczeem, urticaria) en een enkele keer met algemene verschijnselen zoals ontroostbaar huilen (Fiocchi et al., 2010). Over het algemeen zijn de problemen van voorbijgaande aard; op de leeftijd van 3 jaar heeft 90% van de kinderen geen klachten meer. Van deze kinderen ontwikkelt 25-58% andere voedselallergieën, zoals voor kippenei, pinda’s, noten, appel, soja, sesamzaad, vis, schaal- en schelpdieren (Du Toit et al., 2010; Wood et al., 2003). De verschijnselen kunnen variëren van urticarieel exantheem tot benauwdheid en anafylactische shock. Bij twee derde van de kinderen met een kippeneiallergie zijn de klachten verdwenen op de leeftijd van 16 jaar. Pinda-allergie persisteert bij 80-90% van de kinderen levenslang met soms ernstige, zelfs dodelijke allergische reacties (Byrne et al., 2010; Lack, 2008). Ongeveer 5% van de kinderen met een pinda-allergie krijgt na inname van pinda’s een anafylactische reactie (Rance et al., 1999). Daarnaast is bij de helft van de kinderen koemelkallergie een onderdeel van een atopische constitutie met constitutioneel eczeem, hooikoorts en/of astma (Aardoom et al., 1997). Kinderen met voedselallergie hebben over het algemeen 2-4 keer meer kans op andere atopische aandoeningen zoals astma (4,0 keer) en atopische dermatitis (2,4 keer) vergeleken met kinderen zonder voedselallergie (Burks et al., 2011).

Prevalentie coeliakie

Overgevoeligheid voor gluten (coeliakie) is een multisysteem inflammatoire (auto-)immuunziekte die kan optreden bij erfelijk gepredisponeerde mensen na ingestie van gluten. Coeliakie komt in Nederland bij 1 op de 200 kinderen voor (Csizmadia et al., 1999). De klinische presentatie is erg verschillend; het topje van de ijsberg wordt gevormd door kinderen met klinisch gediagnosticeerde coeliakie met symptomen van chronische diarree en tekenen van malabsorptie en/of kleine lengte (CBO, 2008). Sommige kinderen (en volwassenen) hebben echter weinig of geen klachten. Op de lange termijn is er vooral bij niet-gediagnosticeerde en niet-behandelde patiënten een verhoogde kans op osteoporose, andere auto-immuunziekten (diabetes mellitus type 1, hypo-/hyperthyreoïdie), leverfunctiestoornissen, fertiliteitsstoornissen en kanker (Brousse and Meijer, 2005; Goddard and Gillett, 2006; Haines et al. 2008).

Prevalentie lactose-intolerantie

Lactose-intolerantie wordt veroorzaakt door een tekort aan lactase, het enzym dat lactose afbreekt. Het eten/drinken van lactosebevattend voedsel (bv. melk, vla, yoghurt) bij lactose-intolerantie uit zich in buikpijn, flatulentie en diarree. Hypolactasie (vroeger primaire lactasedeficiëntie genoemd) komt bij vele etnische groepen voor, maar geeft over het algemeen weinig klachten (Heyman, 2006).

Voedseladditieven

Additieven zoals kleurstoffen en conserveermiddelen worden aan voedingsmiddelen toegevoegd om de eigenschappen van een product te verbeteren of te veranderen. Sommige ouders vermoeden dat hun kind druk gedrag vertoont na het eten van kunstmatige kleurstoffen.


Pagina als PDF