3.2.1 Signaleren van coeliakie

JGZ-richtlijn Voedselovergevoeligheid

Voedselovergevoeligheid

Coeliakie is een frequent (1:100-200) voorkomende aandoening die momenteel bij een minderheid van de patiënten (1:600-1000) wordt gediagnosticeerd. Vermoedelijk ligt de drempel voor diagnostiek eerder te hoog dan te laag. Een belangrijke oorzaak is de grote spreiding in ernst en variatie van de klachten. Bij het literatuuronderzoek werd een beperkt aantal meta-analyses en systematische reviews gevonden, met als gemeenschappelijk kenmerk dat de studies waarop de conclusies waren gebaseerd grote heterogeniteit vertoonden en over het algemeen een laag bewijsniveau hadden. De hiernavolgende conclusies moeten in dat licht worden gezien. 

Dieetgegevens. Coeliakie ontstaat pas na de introductie van gluten in de voeding. De aandoening moet dus alleen in de differentiaaldiagnose worden opgenomen van kinderen (en volwassenen) bij wie gluten in de voeding is geïntroduceerd. Voor betrouwbare diagnostiek is het bovendien nodig dat de betreffende persoon nog steeds glutenbevattende voeding gebruikt. 

Symptomen. Uit de tabellen (zie Klachten en symptomen bij volwassenen) blijkt dat bij vrijwel alle maag-darmsymptomen waarvoor geen andere verklaring wordt gevonden, aan coeliakie moet worden gedacht. Van de functionele maag-darmklachten geldt dat in elk geval voor het prikkelbaredarmsyndroom bij volwassenen. 

Daarnaast zijn ook tandglazuurdefecten, ijzergebreksanemie, onbegrepen botbreuken en osteoporose, problemen met lengte en gewicht en persisterende vermoeidheid redenen voor coeliakiescreening. Betreffende neurologische aandoeningen zijn er onvoldoende aanwijzingen voor een relatie met coeliakie, met de mogelijke uitzondering van epilepsie met intracerebrale calcificaties. Van de laboratoriumbevindingen geldt een mogelijke relatie met coeliakie voor onbegrepen (ijzergebreks)anemie en hypertransaminasemie. 

Dermatitis herpetiformis. Dit wordt ook wel ‘coeliakie van de huid’ genoemd. Hoewel zeldzaam bij volwassenen en extreem zeldzaam bij kinderen is het van groot belang om de aandoening te herkennen; hiervoor is een biopsie uit de niet-aangedane huid naast een laesie essentieel. In het biopt (met IgA-depots) kunnen neerslagen van transglutaminase-antilichamen worden gevonden. Bij dermatitis herpetiformis moet altijd coeliakiediagnostiek worden ingezet. 

Andere afwijkingen. Hoewel alle auto-immuunziekten een zekere band hebben met coeliakie, staat alleen voor diabetes mellitus type 1 vast dat coeliakiescreening zinvol is. Daarnaast lijkt het verstandig om ook bij de (zeldzame) auto-immuunziekten van de lever eenmalig coeliakiescreening te verrichten. Daarnaast zijn er enkele syndromen met een verhoogd coeliakierisico; hoewel het bewijs mager is, geldt voor het Downsyndroom en vermoedelijk ook voor het syndroom van Williams en het syndroom van Turner dat coeliakiescreening van waarde kan zijn.

Eerstegraadsfamilieleden. De sterke familiaire associatie van coeliakie maakt screening bij broers en zussen, kinderen en ouders zinvol. Voor de kinderen in deze groep geldt dat nog sterker, omdat zij nog geen eigen keuzes kunnen maken en nog in de groei zijn.

Zie ook Klachten en symptomen bij volwassenen.

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback