3.2.2 Coeliakiediagnostiek

JGZ richtlijn Voedselovergevoeligheid (2014)

Voedselovergevoeligheid

Deze bestaat uit informatie over de genetische achtergrond (DQ2, DQ8), serologische screening (IgA- en bij selectieve IgA-deficiëntie IgG-antilichamen tegen endomysium (EmA), transglutaminase type 2 (TG2A) en eventueel gedeamineerde glutenpeptiden (DGPA)) en histologische bevestiging (dunnedarmbiopten). Onder strikt vastgelegde omstandigheden kunnen bij een klein deel van de kinderen met verdenking van coeliakie de dunnedarmbiopten achterwege worden gelaten. Coeliakiediagnostiek heeft alleen maar zin nadat gluten in de voeding is geïntroduceerd en is alleen maar betrouwbaar zolang als de voeding voldoende gluten bevat. Dit geldt niet voor DQ2- en DQ8-bepaling, maar deze hebben meer waarde bij het uitsluiten van de diagnose dan bij de bevestiging ervan ([60]).

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback