Effecten van Voedseladditieven
De meta-analyse en RCT’s zijn samengevat in tabel 12.3.1. Twee RCT’s van goede kwaliteit (Jadad-score 5, zie 1.5 Wetenschappelijke onderbouwing) met grote aantallen gezonde kinderen evenals een recent Nederlands gerandomiseerd onderzoek bij kinderen met ADHD worden hieronder uitgebreider besproken ([12]; [83]; [100]). De meta-analyse is gericht op onderzoek naar het effect van kunstmatige kleurstoffen op het gedrag van kinderen met en zonder ADHD ([115]). 5 van de 11 AMSTAR-criteria (zie 9.4 Wetenschappelijke onderbouwing) voor het beoordelen van de kwaliteit van een SR konden niet beantwoord of moesten negatief beantwoord worden. In deze studie zijn 15 dubbelblinde placebogecontroleerde onderzoeken meegenomen van matige kwaliteit. Samen bevatten deze 15 studies 219 deelnemers met ADHD. De meeste studies betroffen slechts een klein aantal (n < 20-30) geselecteerde kinderen. Uit de meta-analyse blijkt dat kunstmatige kleurstoffen hyperactiviteit bij deze kinderen bevorderen. Het effect van de kleurstoffen gemeten met verschillende hyperactiviteittesten is 0,28 (95% BI 0,08-0,49) SD (standaarddeviatie). Ervan uitgaande dat kinderen met ADHD in hyperactiviteittesten + 2 SD’s hoger scoren dan normale kinderen is het effect van voedseladditieven bij een individueel kind niet indrukwekkend. Daarnaast werd een tweede analyse uitgevoerd, waarbij alleen gezonde kinderen zonder ADHD werden betrokken. Deze analyse had betrekking op 132 kinderen uit 7 studies van matige kwaliteit. Het betrof hier wederom studies met een klein aantal (n < 20-30) kinderen. Er werd geen statistisch significant effect van kunstmatige kleurstoffen op het gedrag van deze gezonde kinderen gevonden. De conclusie van de SR is dat kunstmatige kleurstoffen het gedrag van een deel van de kinderen met ADHD negatief kan beïnvloeden ([115]).
Tabel 12.3.1 Samenvatting van de meta-analyse en RCT’s van voedseladditieven bij kinderen met en zonder ADHD
auteur jaar | n | leeftijd jaar | ADHD | voedseladditief | uitkomstmaat | effect | kwaliteit onderzoek |
Schab 2004* (Schab en Trinh, 2004) | 219 (15 studies) | < 18 | ja | verschillende synthetische kleurstoffen | meestal Conners-test | ja: 0,28 SD (95% BI 0,08- 0,49) | matig (AMSTAR-score) |
Schab 2004* (Schab en Trinh, 2004) | 132 (7 studies) | < 18 | nee | verschillende synthetische kleurstoffen | meestal Conners-test | nee | matig (AMSTAR-score) |
Egger 1985 (Egger et al., 1985) | 28 | 2-15 | ja | melk, sinaasappelsap, tarwe, E102 of benzoëzuur | Conners-test, Porteus Maze-test | nee | matig door klein aantal geselecteerde kinderen |
Carter 1993 (Carter et al., 1993) | 19 | 2-12 | ja | kleurstoffen: E102, E104, E110, E122, E123, E124, E127, E127 en/of sinaasappelsap, appelsap, chocolade | meerdere testen, o.a. Conners-test | ja | matig door klein aantal geselecteerde kinderen |
Dengate 2002 (Dengate en Ruben, 2002) | 27 | 4-12 | ja | calciumpropionaat ((brood) conserveermiddel) | Rowe Behaviour Rating Inventory | nee | matig door klein aantal geselecteerde kinderen |
Bateman 2004 (Bateman et al., 2004) | 277 | 3 jaar | nee | kleurstoffen: E102, E110, E122, E124 en natriumbenzoaat | Weiss-Werry-Peters-test | onderzoekers nee, ouders ja | goed (Jadad-score) |
McCann Lancet 2007 (McCann et al., 2007) | 297 | 3 en 8/9- jaar | nee | kleurstoffen E102, E104, E110, E122, E124, E129 en natriumbenzoaat | ADHD-IV test, Weiss-Werry-Peters-test, observatie in de klas, Conners-test | ja, (0,12- 0,20 SD) onafhankelijk van pre-existente hyperactiviteit | goed (Jadad-score |
* meta-analyse. E102 tartrazine (citroengeel); E104 chinolinegeel; E110 oranjegeel; E122 karmozijn (rood); E123 amarant (paarsrood); E124 ponceau (rood); E127 erythrosine (rood); E133 briljantblauw; E142 groen S; E211 natriumbenzoaat, conserveringsmiddel; Conners-test: test voor oppositionele, cognitieve problemen, verminderde attentiespanne, hyperactiviteit, angstig, perfectionisme, sociale problemen, psychosomatiek, DSM-IV-symptomen; Porteus Maze-test: non-verbale intelligentietest; Rowe Behaviour Rating Inventory: test prikkelbaarheid, onrust, verstoring van de slaap; Weiss-Perry-Peters-test: hyperactiviteittest.
Bateman onderzocht in een dubbelblinde, placebogecontroleerde cross-overstudie van goede kwaliteit de invloed van kunstmatige kleurstoffen en benzoaten in de voeding bij 397 gezonde kinderen van ca. 3 jaar oud ([12]). De kinderen kregen een dieet waarbij in week 1 kleurstoffen en benzoaten werden geëlimineerd. In de 3 weken hierna kregen zij kleurstoffen en benzoaat of placebo gesuppleerd. De kinderen vertoonden meer hyperactief gedrag tijdens de periode met voedseladditieven vergeleken dan tijdens de placeboperiode. Het resultaat was onafhankelijk van pre-existente hyperactiviteit van het kind ([12]). Dit resultaat werd echter alleen door ouders waargenomen en was niet aantoonbaar door de onderzoekers. 30% van de kinderen (in beide armen van de studie) stopte voor het einde van het onderzoek.
McCann heeft eveneens een gerandomiseerde placebogecontroleerde cross-overstudie verricht bij 3- en 8/9-jarigen waarbij het effect van verschillende synthetische kleurstoffen en natriumbenzoaat onderzocht werd ([83]). Het onderzoek van goede kwaliteit betreft een groot aantal gezonde kinderen die niet voorgeselecteerd waren op hyperactiviteit of ADHD: 153 3-jarigen en 144 8/9-jarigen. 30 (10%) kinderen hebben het onderzoek niet afgemaakt. Het uitvalpercentage verschilde niet per groep. De aanwezigheid van kleurstoffen en natriumbenzoaat leidde tot meer hyperactief gedrag in beide leeftijdsgroepen. Het gemiddelde effect gemeten met verschillende testen varieerde van 0,12 SD (95% BI 0,02-0,23) tot 0,20 SD (95% BI 0,01-0,39). Als de gemiddelde hyperactiviteit van kinderen met ADHD 2 SD’s boven die van gezonde kinderen ligt, zullen voedseladditieven slechts 10% van het verschil in gedrag tussen een kind met ADHD en een kind zonder ADHD verklaren.
Recent is in een Nederlands RCT van matige kwaliteit bij een geselecteerde groep 4- tot 8-jarige kinderen met ADHD (n = 30) gekeken naar het effect van een eliminatiedieet ([100]). Alleen kinderen met ADHD die positief reageerden op een open eliminatiedieet kwamen in aanmerking voor de studie, hierdoor zijn de resultaten niet generaliseerbaar naar gezonde kinderen. Bij 19 van de 30 kinderen recidiveerden de ADHD-klachten na reïntroductie van drie voedingsmiddelen. Hoewel per individu in een cross-overopzet dubbelblind 3 lage of hoge specifieke IgG positieve voedingsmiddelen werden gegeven, waren de gevolgen op het gedrag van het kind niet op basis van de mate van IgG-positiviteit te voorspellen. In dit onderzoek werd niet gebruikgemaakt van dubbelblinde vergelijking met placebo.
Overige overwegingen
Internationale richtlijnen (over voedselallergie) geven geen advies over voedseladditieven (Engeland: NICE-guideline, Verenigde Staten: National Guideline Clearinghouse). Wel adviseert de Engelse Food Standards Agency, naar aanleiding van het in Engeland uitgevoerde onderzoek van Bateman en McCann, niet alleen ouders van kinderen met hyperactiviteit maar ook de voedselindustrie om de 6 kunstmatige kleurstoffen (E102, E104, E110, E122, E129 en E124) betrokken in het onderzoek, te vermijden ([145]; [12]; [115]). In de Europese Unie moet sinds juli 2010 op voedseletiketten niet alleen staan welke kunstmatige kleurstoffen gebruikt zijn, maar ook de waarschuwing dat deze stoffen een negatief effect op activiteit en aandacht van kinderen kunnen hebben. De waarschuwing luidt: ‘Azo-kleurstoffen kunnen een allergische reactie uitlokken en hyperreactiviteit veroorzaken bij kinderen’ ([147]).
Er is weinig gerandomiseerd onderzoek naar het effect van voedseladditieven op het gedrag van gezonde kinderen. De meeste onderzoeken naar het effect van synthetische kleurstoffen en conserveringsmiddelen richten zich op kinderen met ADHD. Mogelijk zouden voedseladditieven bij deze kinderen wel een negatief effect kunnen hebben. Daarbij speelt mee dat het ene kind met ADHD mogelijk gevoeliger is voor bepaalde stoffen dan het andere kind. Maar ook bij deze groep kinderen is er nog niet voldoende bewijs om te stellen dat zij voedseladditieven moeten vermijden, daar het weliswaar dubbelblind placebogecontroleerde onderzoeken betreft, maar steeds bij kleine aantallen geselecteerde kinderen. In een recent rapport komt het RIVM tot dezelfde conclusies en suggereert dat aanvullend onderzoek is nodig is ([152]; [168]).
Suiker
Sommige ouders zijn ervan overtuigd dat hun kind na het eten van suiker hyperactief wordt. In de pers wordt hier ook regelmatig aandacht aan besteed. De hypothese dat suiker het gedrag van kinderen negatief beïnvloedt wordt echter niet bevestigd door wetenschappelijk onderzoek. In een meta-analyse van Wolraich et al. werden 16 dubbelblinde placebogecontroleerde onderzoeken betrokken waarbij aan 560 kinderen met of zonder ADHD suiker of een placebo (meestal aspartaam) werd gegeven ([140]). De meta-analyse was van goede kwaliteit, maar de individuele RCT’s betroffen vaak geselecteerde (kinderen met ADHD of gezonde kinderen die volgens ouders reageren op suiker) en voor een deel kleine (n = 5-30) aantallen kinderen waarvan het merendeel jongens waren. De meta-analyse vond geen effect van suiker op het gedrag van kinderen ([140]).