Voor het ontwikkelen van de richtlijn zijn onderstaande uitgangsvragen geformuleerd. Deze uitgangsvragen zijn een zo goed mogelijke weergave van de belangrijkste knelpunten bij de aanpak van voedselovergevoeligheid bij kinderen binnen de JGZ.
Koemelkallergie
Preventie van koemelkallergie
1. Wat zijn bij zuigelingen de gewenste en ongewenste effecten van universele preventie door middel van borstvoeding, hypoallergene voeding, pre- en probiotica op voedselallergie, constitutioneel eczeem, hooikoorts en astma?
2. Wat zijn bij zuigelingen met een hoog risico op allergische aandoeningen de gewenste en ongewenste effecten van selectieve preventie door middel van borstvoeding, hypoallergene voeding, pre- en probiotica op voedselallergie, constitutioneel eczeem, hooikoorts en astma?
3. Wat zijn bij koemelkallergie de gewenste en ongewenste effecten van geïndiceerde preventie (uitstellen van de eerste introductie en soort bijvoeding) op het ontstaan van andere (voedsel)allergieën (bv. ei-allergie, pinda-allergie)?
4. Wat zijn bij hoogrisicogroepen (bv. familiaire voedselallergie) de gewenste en ongewenste effecten van selectieve preventie (uitstellen van de introductie en soort bijvoeding) op voedselallergie, constitutioneel eczeem, hooikoorts en astma?
Signaleren koemelkallergie
5. Bij welke symptomen/aanwijzingen uit de (voedings)anamnese en lichamelijk onderzoek moet worden gedacht aan koemelkallergie of overgegaan worden tot diagnostiek van koemelkallergie?
Diagnostiek van koemelkallergie
6. Welke kunstvoeding (op basis van wei-eiwit, caseïne, aminozuren of soja) is het meest geschikt in de diagnostische fase?
7. Wat zijn de gewenste en ongewenste effecten van de open en de dubbelblinde placebogecontroleerde provocatietest bij de diagnostiek van koemelkallergie?
8. Waar kunnen open en dubbelblinde placebogecontroleerde provocatietesten worden uitgevoerd: in het ziekenhuis, thuis, op het consultatiebureau, in de huisartsenpraktijk?
Verwijzen bij vermoeden van koemelkallergie
9. Welke disciplines (jeugdarts, jeugdverpleegkundige, verpleegkundig specialist, diëtist, huisarts, kinderarts) zijn het meest aangewezen om kind/ouder na de diagnose voedselallergie (met name koemelkallergie) te begeleiden?
10. Wanneer is verwijzing naar de diëtist wenselijk of vereist bij de diagnostiek van koemelkallergie?
Behandelen van kinderen met koemelkallergie
11. Wat zijn de gewenste en ongewenste effecten van de behandeling van koemelkallergie met voeding op basis van wei-eiwit, caseïne, aminozuren en soja?
12. Op welke leeftijd en door wie (jeugdarts, huisarts, diëtist, kinderarts) kan bij koemelkallergie het beste reïntroductie plaatsvinden?
Coeliakie
Preventie van coeliakie
13. Wat zijn de gewenste en ongewenste effecten van universele preventie (tijdstip en wijze van introductie gluten) van coeliakie?
Signaleren van coeliakie
14. Bij welke anamnestische (dieet)gegevens, symptomen en afwijkingen bij lichamelijk onderzoek dient aan coeliakie gedacht te worden?
Lactose-intolerantie
Klinische verschijnselen en beloop
15. Wat is er bekend over lactose-intolerantie bij specifieke bevolkingsgroepen?
Signaleren van lactose-intolerantie
16. Bij welke anamnestische (voedings)gegevens, symptomen en afwijkingen bij lichamelijk onderzoek dient aan lactose-intolerantie gedacht te worden?
Voedseladditieven
17. Wat is het effect van voedseladditieven op het gedrag van kinderen?
Bij de beantwoording van de uitgangsvragen wordt rekening gehouden met de leeftijd van het kind en de sociaal-economische positie en etnische achtergrond van het gezin. Daarnaast worden bij de beantwoording de ongewenste effecten meegewogen. De resultaten worden waar mogelijk opgesplitst in korte- en langetermijneffecten.