Richtlijn: Kindermishandeling (2016)
Onderbouwing
Dit thema is gebaseerd op de wet Verplichte Meldcode Huiselijk geweld en Kindermishandeling; de AJN Nota (2010) Kindermishandeling in de sociale omgeving, en Inventariserend onderzoek naar signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving van kinderen (Addink & Kooijman, 2011).
Kindermishandeling in de sociale omgeving
Kindermishandeling komt overal voor waar kinderen zijn. Naast kindermishandeling in de thuissituatie komt kindermishandeling ook voor in de sociale leefomgeving van een kind. Onder de sociale leefomgeving van de jeugdige verstaan wij de school, de sportclub, familie, kinderopvang, gastgezin, scouting, voetbal, koranlessen, zangkoren, zondagsscholen etc.
Kindermishandeling in de sociale omgeving omvat alle vormen van geweld of onvrijwillige interacties met personen buiten het gezin met wie de jeugdige in een afhankelijkheidsrelatie staat (zie Thema 1). Dat betekent dat kinderen ook door leerkrachten, clubleiders, medewerkers van de opvang mishandeld kunnen worden. Gerichte communicatie over dit onderwerp met de medewerkers in de sociale leefomgeving van de jeugdige en ketenpartners in de zorg voor kinderen, versterkt de signalering van kindermishandeling.
De JGZ professional dient altijd alert te zijn om signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving van de jeugdige. De basis houding dient te zijn dat de JGZ professional actief tot actie overgaat bij dergelijke signalen en altijd het belang van de jeugdige vooropstelt.
Het stoppen van de kindermishandeling is op de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de ouders. Vaak zijn ouders niet op de hoogte van de mishandeling die in het sociale leefmilieu plaatsvindt. Of er zijn vage signalen maar de ouders zijn niet bij machte om verandering te brengen in de onveilige situatie voor hun kind. Of ouders ervaren sociale druk om hun kind –ondanks het vermoeden van kindermishandeling- toch in een situatie te brengen die niet veilig is voor de jeugdige. Ook als ouders de signalen en vermoedens van kindermishandeling blijven ontkennen of aangeven geen actie te willen ondernemen, dan dient de JGZ professional tot actie over te gaan.
De GGD Den Haag heeft in 2009 een werkwijze ontwikkeld waarbij de JGZ professional tijdens het reguliere contactmoment voor 9-10 jarigen (groep 7) navraagt of er signalen zijn van (on)veiligheid in de sociale leefomgeving. Direct aanleiding hiervoor waren signalen van mishandeling in het niet-formele Islamitische onderwijs in Den Haag. De aanpak leek succesvol omdat het aantal gevonden gevallen sterk afnam in Den Haag. Op landelijk niveau kwam de vraag op naar de omvang en aard van dit probleem in Nederland. GGD Nederland en het NJi (Addink & Kooijman, 2011) hebben een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de omvang van kindermishandeling in de sociale leefomgeving van kinderen in drie gemeenten in Nederland (Eindhoven Rotterdam en Den Haag). In deze gemeenten werd gebruik gemaakt van de werkwijze van Den Haag, waarbij de JGZ-medewerker systematisch vraagt naar in de sociale leefomgeving tijdens het reguliere contactmoment voor 9-10 jarigen.
Gedurende de looptijd van het onderzoek - een half jaar - werden in totaal 17 signalen geregistreerd met betrekking tot onveiligheid in de sociale leefomgeving. Een groot deel van de meldingen betreft jongens, en het merendeel van de geregistreerde signalen heeft betrekking op Koranonderwijs. In Den Haag hebben de signalen uitsluitend betrekking op Koranonderwijs. In Rotterdam zijn twee maal signalen over een sportles geregistreerd. In twee derde van de meldingen gaat het om signalen van lichamelijke mishandeling. Nadat de signalen zijn geregistreerd is in alle gevallen telefonisch contact opgenomen met de ouders om de signalen te bespreken. In geen van de gevallen zijn de signalen aanleiding geweest voor een melding bij het AMK of Verwijsindex. Op basis van dit inventariserende onderzoek kan geconstateerd worden dat kindermishandeling in de sociale leefomgeving niet grootschalig voorkomt in Nederland (Addink & Kooijman, 2011).
Dit onderzoek resulteerde in een protocol met aanvullende afspraken voor JGZ professionals hoe om te gaan met signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving. Op het moment dat dit protocol ontwikkeld werd, was de Meldcode nog niet van kracht.
Hieronder wordt het protocol geïntegreerd in de vijf stappen van de Meldcode, waarbij we apart aangegeven hebben wat de JGZ professional moet doen in geval van mishandeling door iemand in de sociale leefomgeving. De stappen in de meldcode geven geen volgorde aan, in de praktijk kan dit door elkaar lopen.
Stap 0: Kán er sprake zijn van kindermishandeling?
In Thema 3 is betoogd dat aan stap 1 van de meldcode altijd een ‘Stap 0’ voorafgaat: wanneer een JGZ professional gedragingen, fysieke kenmerken en factoren constateert die een signaal van kindermishandeling kunnen zijn en/ of er eventueel ook anderen zich zorgen maken, is het van belang dat je nagaat of kindermishandeling een mogelijke verklaringen is. In Stap 0 weet je nog niet wie de mogelijke pleger is: dat kan een ouder zijn maar ook iemand van buiten het gezin, derden zoals een leerkracht, trainer etc.
Deze alertheid op mogelijke signalen van kindermishandeling – ook in de sociale leefwereld van de jeugdige – is de basishouding van iedere professional. Bij ieder contactmoment wordt gevraagd hoe het met de jeugdige gaat. Ook aan de jeugdige zelf kan gevraagd worden wat het in de vrije tijd doet, of het naar clubjes gaat en of de jeugdige het naar de zin heeft. Doe dat in neutrale bewoordingen, bijvoorbeeld: vind je het leuk op de club, zijn er ook minder leuke dingen, vertel eens, wat doe je dan?
Het vragen ernaar normaliseert het praten over veiligheid in de sociale leefomgeving, en leidt op zichzelf tot bewustwording bij ouders en kind. Veiligheidsthema’s zoals geweld, agressie, straf, pesten of ongewenste intimiteiten in de sociale leefomgeving behoren tot de standaardthema’s die aan de orde gesteld worden.
Hieronder zijn voorbeeldvragen uit het Haagse protocol opgenomen.
Voorbeelden van ‘standaardvragen’ naar sociale milieu bij een PVO (reguliere contactmoment) groep 7 Wat doe je in je vrije tijd? (Ga je naar een of meer clubjes?)
Praat luchtig, normaal, neutraal, feitelijk. Als kind het signaal afgeeft en heeft het ook al tegen de ouder gezegd:
Als kind het signaal afgeeft en het niet tegen de ouder heeft gezegd:
Als antwoord is dat ouder de aanpak van het clubje normaal vindt:
Ga na of ouders ook op deze manier met hun kind(eren) omgaan, of ze het ook normaal zouden vinden als dat bijvoorbeeld op school zou gebeuren. Bij ouder de vraag neerleggen wat zij denken dat dit met hun kind doet. Uiteindelijk: benoemen de schadelijke gevolgen van dit gedrag, uitleg over goed ouderschap. Als antwoord ouder is dat ze dat niet normaal vindt: Wat zou u hieraan kunnen & willen doen? Vragen naar mogelijke ongewenste intimiteiten
Boodschap aan het kind
|
Wanneer de JGZ-professional geen andere bevredigende verklaringen vindt voor hetgeen hij of zij geconstateerd heeft bij de jeugdige, de zorgen blijven bestaan en een vermoeden of verdenking van kindermishandeling ontstaat, treedt de Meldcode in werking.
Stap 1. In kaart brengen van de situatie
Meer specifiek voor deze situatie, waarbij verdenking van kindermishandeling in het sociaal leefmilieu ligt:
- Signalen van mishandeling kunnen worden verzameld via een Meldingsformulier (waarvan we een voorbeeld hebben toegevoegd in figuur 1. De signalen worden geanalyseerd door de eindverantwoordelijke, meestal de aandachtsfunctionaris. Op basis van die analyse vindt actie plaats.
- Indien een patroon van signalen binnen een voorziening in het sociaal leefmilieu wordt geconstateerd wordt de geanonimiseerde lijst met signalen besproken in een overleg tussen de wethouder Jeugd, de JGZ, Veilig Thuis.
Stap 2. Overleggen met een collega, in- of externe deskundigen, Veilig Thuis
Handel bij vermoedens of verdenking van kindermishandeling nooit alleen. Allereerst wordt de situatie besproken binnen het JGZ team, wat vindt de collega-professional van de situatie? Raadpleeg ook de aandachtsfunctionaris kindermishandeling en overleg met Veilig Thuis
Indien sprake is van een patroon van signalen, of indien opschaling noodzakelijk is in verband met eventuele maatschappelijke onrust (vooral bij seksueel misbruik), dan vindt –geanonimiseerd- casuïstiekbespreking plaats met betrokken leden van het lokaal bestuur (B&W: burgemeester en wethouders) en de lokale driehoek bestaande uit openbaar ministerie, politie en burgemeester.
Stap 3. Gesprek met ouder en/of jeugdige.
- Overleg altijd met de ouder(s) en de jeugdige (zo mogelijk apart) bij het bespreken van de vermoedens kindermishandeling, tenzij er gegronde redenen zijn waarop dit niet mogelijk is.
- Ouders worden aangespoord hun kind uit de onveilige situatie te halen, en de ouders worden geïnformeerd dat bij het vervolgconsult (dit wordt altijd ingepland) beoordeeld wordt of hun kind zich inmiddels in een veilige situatie bevindt.
- Afspraken met ouders worden geregistreerd in het Digitaal Dossier en besproken met de aandachtsfunctionaris kindermishandeling in de JGZ-organisatie en actief vervolgd.
- Als ouders de signalen en vermoedens van kindermishandeling ontkennen of aangeven geen actie te willen ondernemen, schakelt de JGZ-professional Veilig Thuis in.
Stap 4. Wegen van kindermishandeling, bij twijfel altijd Veilig Thuis raadplegen
- Wanneer de situatie van de jeugdige bij het vervolgconsult niet is gewijzigd, zal afhankelijk van het eerste signaal overleg of melding bij Veilig Thuis plaatsvinden.
- Wanneer de jeugdige niet verschijnt op het vervolgconsult wordt overlegd met school en afhankelijk van het eerste signaal overleg of melding bij Veilig Thuis plaatsvinden.
Bijlage 2
Stap 5. Beslissen: zelf hulp organiseren of melden
Zorg dat er zowel voor de jeugdige als de ouders – die hun kind niet hebben kunnen beschermen – hulp aangeboden wordt. Voor kinderen die het slachtoffer zijn van lichamelijke of seksuele mishandeling is in ieder geval psycho-educatie en mogelijk ook traumabehandeling nodig.
Organiseer of bied jeugdigen die slachtoffer zijn van kindermishandeling minimaal psycho-educatie aan die hen ‘ontschuldigt’ en uitlegt dat ieder kind recht heeft op veiligheid. Overweeg altijd of aanvullend (trauma)behandeling nodig is.
Organiseer of bied jeugdigen die slachtoffer zijn van seksueel misbruik vormen van Traumagerichte (of ’Abuse-Focused’) Cognitieve Gedragstherapie aan zoals de Horizonmethodiek of STEPS . Verwijs naar www.centrumseksueelgeweld.nl.