Kindermishandeling in de sociale omgeving omvat alle vormen van geweld of onvrijwillige interacties met personen buiten het gezin met wie de jeugdige in een afhankelijkheidsrelatie staat (zie Definities en achtergrondinformatie). Dat betekent dat kinderen ook door leerkrachten, clubleiders, medewerkers van de opvang mishandeld kunnen worden. Gerichte communicatie over dit onderwerp met de medewerkers in de sociale leefomgeving van de jeugdige en ketenpartners in de zorg voor kinderen, versterkt de signalering van kindermishandeling.
De JGZ professional dient altijd alert te zijn om signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving van de jeugdige. De basis houding dient te zijn dat de JGZ professional actief tot actie overgaat bij dergelijke signalen en altijd het belang van de jeugdige vooropstelt.
Het stoppen van de kindermishandeling is op de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de ouders. Vaak zijn ouders niet op de hoogte van de mishandeling die in het sociale leefmilieu plaatsvindt. Of er zijn vage signalen maar de ouders zijn niet bij machte om verandering te brengen in de onveilige situatie voor hun kind. Of ouders ervaren sociale druk om hun kind –ondanks het vermoeden van kindermishandeling- toch in een situatie te brengen die niet veilig is voor de jeugdige. Ook als ouders de signalen en vermoedens van kindermishandeling blijven ontkennen of aangeven geen actie te willen ondernemen, dan dient de JGZ professional tot actie over te gaan.
De GGD Den Haag heeft in 2009 een werkwijze ontwikkeld waarbij de JGZ professional tijdens het reguliere contactmoment voor 9-10 jarigen (groep 7) navraagt of er signalen zijn van (on)veiligheid in de sociale leefomgeving. Direct aanleiding hiervoor waren signalen van mishandeling in het niet-formele Islamitische onderwijs in Den Haag. De aanpak leek succesvol omdat het aantal gevonden gevallen sterk afnam in Den Haag. Op landelijk niveau kwam de vraag op naar de omvang en aard van dit probleem in Nederland. GGD Nederland en het NJi [263] hebben een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de omvang van kindermishandeling in de sociale leefomgeving van kinderen in drie gemeenten in Nederland (Eindhoven Rotterdam en Den Haag). In deze gemeenten werd gebruik gemaakt van de werkwijze van Den Haag, waarbij de JGZ-medewerker systematisch vraagt naar in de sociale leefomgeving tijdens het reguliere contactmoment voor 9-10 jarigen.
Gedurende de looptijd van het onderzoek – een half jaar – werden in totaal 17 signalen geregistreerd met betrekking tot onveiligheid in de sociale leefomgeving. Een groot deel van de meldingen betreft jongens, en het merendeel van de geregistreerde signalen heeft betrekking op Koranonderwijs. In Den Haag hebben de signalen uitsluitend betrekking op Koranonderwijs. In Rotterdam zijn twee maal signalen over een sportles geregistreerd. In twee derde van de meldingen gaat het om signalen van lichamelijke mishandeling. Nadat de signalen zijn geregistreerd is in alle gevallen telefonisch contact opgenomen met de ouders om de signalen te bespreken. In geen van de gevallen zijn de signalen aanleiding geweest voor een melding bij het AMK of Verwijsindex. Op basis van dit inventariserende onderzoek kan geconstateerd worden dat kindermishandeling in de sociale leefomgeving niet grootschalig voorkomt in Nederland [263].
Dit onderzoek resulteerde in een protocol met aanvullende afspraken voor JGZ professionals hoe om te gaan met signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving. Op het moment dat dit protocol ontwikkeld werd, was de Meldcode nog niet van kracht.