Het werken met (vermoedens van) kindermishandeling vraagt niet alleen specifieke competenties van professionals. Het is ook belangrijk dat een aantal randvoorwaarden in de organisatie en in het netwerk is gerealiseerd. Om het werk goed te doen en kritisch te blijven is het nodig dat JGZ-professionals (bij)scholing en intervisie volgen, dat zij een aandachtsfunctionaris kindermishandeling kunnen raadplegen en dat de caseload en personele capaciteit van de organisatie realistisch is. Een deugdelijk, werkbaar, praktisch digitaal dossier is noodzakelijk. Overleg met professionals zowel intern als extern moet altijd mogelijk zijn en ook de veiligheid van de JGZ-professional zelf moet geborgd zijn (denk aan een vluchtroute, alarmknop op locatie, assistentie van de politie op locatie, in tweetallen op huisbezoek indien nodig). In geval van een juridisch proces, bijvoorbeeld wanneer de JGZ-professional als getuige gevraagd wordt in een proces, dient er juridische steun te zijn voor de betrokken JGZ-professional.
Goede besluitvorming vraagt ook om goede afspraken over samenwerking in het zorgnetwerk, zodat er een goede informatie-uitwisseling kan plaatsvinden en de werkwijze van verschillende instanties die met een gezin te maken krijgen, op elkaar afgestemd is. In het zorgnetwerk is het vooral belangrijk dat een goede samenwerking tussen instanties gerealiseerd wordt, zodat er afstemming plaatsvindt over de geboden hulp en de verwachte uitkomsten daarvan voor gezinnen. Wanneer organisaties dergelijke randvoorwaarden weten te realiseren, is de kans groter dat hulpverleners zich de kennis, vaardigheden en attitude die nodig zijn voor het professionele handelen weten eigen te maken en in hun dagelijkse praktijk zullen toepassen.
Als organisaties oog hebben voor de behoeften van hun medewerkers, kunnen medewerkers op hun beurt oog hebben voor de behoeften en belangen van jeugdigen. Turnell en Edwards (1999) gebruiken daarvoor de term practice leadership om aan te geven dat begeleiders van de professional op eenzelfde manier moeten werken en (bege)leiding geven zoals van de professional in de gezinssituatie wordt verwacht. Bijvoorbeeld door het stellen van de juiste vragen de professional zelf mogelijke antwoorden laten bedenken, gebruik maken van best practices (in plaats van inzoomen op problemen) om oplossingsrichtingen naar boven te halen.