Onderzoek van Stith et al. (2009) [55] heeft laten zien dat risicofactoren die gekoppeld zijn aan verwaarlozing specifiek zijn, en dus niet per definitie ook sterk gekoppeld zijn aan mishandeling. In de meta-analyse van Stith et al. bleken de volgende risicofactoren een belangrijke voorspeller van verwaarlozing (gerangschikt naar relatieve impact uitgedrukt in een d-score):
- ouder-kind relatie (d = -1.09)
- mate waarin ouders de jeugdige als probleem ervaren (d = 0.91)
- ouderlijke stress (d = 0,81)
- zelfvertrouwen en -waardering van de ouder (d =-0,69)
- sociale vaardigheden van de jeugdige (d = 0,62)
- gezinsgrootte (d = 0,54)
- het hebben van psychopathologie (d = 0,52)
- werkloosheid (d = 0,51)
In de Nederlandse NPM-2010 bleek dat een lage opleiding van de ouders de sterkste risicofactor is voor verwaarlozing. Daarnaast waren in deze studie werkloosheid van beide ouders en etniciteit risicofactoren [32].
Onderzoek naar risicofactoren voor verwaarlozing laat sterk wisselende uitkomsten en vaak kleine effecten zien [48]. Deze wisselende uitkomsten kunnen mogelijk worden verklaard vanuit verschillen in de mate van zichtbaarheid, het gebrek aan consensus over de definitie van verwaarlozing en de geheimhouding rondom deze typen mishandeling.
Glaser (2011) [251] geeft aan dat verwaarlozing en mishandeling altijd samengaan; en onderscheidt vijf groepen van ‘mishandelend en verwaarlozend’ oudergedrag:
- emotionele niet-beschikbaarheid en non-responsiviteit;
- vijandige interacties met de jeugdige zoals beschuldigingen, of uitschelden;
- ouder-kind interactie die niet is afgestemd op de leeftijd van de jeugdige (veel te hoge of te lage verwachtingen) en een harde en inconsequente opvoedstijl;
- de jeugdige wordt gebruikt voor de behoeftevervulling van de volwassene;
- de jeugdige isoleren, opsluiten, of thuishouden.
De veerkracht van de jeugdige is volgens Glaser (2011) een belangrijke beschermende factor en afhankelijk van twee hoofdfactoren:
- de genetische aanleg van de jeugdige zelf, dat wil zeggen de aangeboren mogelijkheid om negatief gedrag het hoofd te bieden;
- de aanwezigheid van beschermende anderen in de omgeving van de jeugdige.