Richtlijn: Opvoedondersteuning (2013)

Inleiding

De richtlijn Opvoedingsondersteuning is bedoeld om de preventie, signalering en aanpak van opvoedingsvragen en lichte opvoedproblemen in de jeugdgezondheidszorg (JGZ) te onderbouwen en te stroomlijnen en de kwaliteit van de opvoedingsondersteuning aan ouders en jeugdigen in de JGZ te verbeteren. Zij wil professionals in de JGZ aanwijzingen verschaffen voor de keuze van signaleringsinstrumenten, de wijze van communicatie en besluitvorming met ouders in geval van zorgen of problemen over de opvoeding, de in te zetten interventieprogramma’s en de te verwerven competenties. Deze richtlijn is specifiek gericht op:

  • vragen die ouders hebben over het opvoeden aan medewerkers in de JGZ;
  • de (anticiperende) voorlichting over de opvoeding die de JGZ verstrekt vanuit haar collectieve preventieve opdracht;
  • signalen die JGZ-professionals opvangen over eventuele opvoedingsproblemen;
  • de voorlichting, advisering en (lichte) hulp aan ouders en jeugdigen;
  • de inschakeling van gespecialiseerde expertise (gedragswetenschappers en andere specialistische zorgverleners) binnen of buiten het CJG.

De richtlijn is zeker geen handboek voor de toepassing van signaleringsinstrumenten of afzonderlijke (interventie)programma’s voor opvoedingsondersteuning. Daartoe dienen specifieke handleidingen. Ook vindt u geen concrete informatie over de antwoorden op specifieke opvoedvragen. Wel worden daartoe de bronnen aangereikt. Bij de beroepsgroepen die zich in de JGZ bezighouden met het opvoeden van jeugdigen bestaat behoefte om te komen tot een eenduidige en gezamenlijke ketenaanpak rond opvoedingsondersteuning. De nadruk in deze richtlijn ligt op de professionals in de jeugdgezondheidszorg, maar er is ook aandacht voor professionals die soms binnen de JGZ werkzaam zijn en soms daarbuiten (onder meer in het CJG), zoals pedagogen, gedragswetenschappers en maatschappelijk werkers. Deze richtlijn is daarom geplaatst in het licht van de CJG-ontwikkeling en de transitie van de jeugdzorg. Uniforme anticiperende voorlichting en eventueel advisering, zoveel mogelijk gebaseerd op evidence based informatie maar in ieder geval practicebased, zijn nodig. Voor ouders moeten de adviezen acceptabel zijn, aansluiten bij hun behoeften en die van hun kind, en passen bij hun visie over opvoeding en de zorg rond hun kind. De adviezen en voorlichting moeten begrijpelijk zijn voor ouders met diverse niveaus van scholing, basisvaardigheden, basiskennis, abstractievermogen en beheersing van het Nederlands.

Doel van de richtlijn

Een richtlijn is een document met aanbevelingen en handelingsinstructies ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. In de conclusies wordt aangegeven wat de wetenschappelijke stand van zaken is. De aanbevelingen zijn gericht op het expliciteren van optimaal medisch, gedragsmatig en gezondheidskundig handelen en zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en de daarop aansluitende meningsvorming. Het einddoel is dat ouders in de nabije toekomst heldere en goed onderbouwde informatie, adviezen en steun krijgen bij de opvoeding en de professionals weten wie welke bewezen effectieve opvoedingsondersteuning biedt en op welk moment. In deze richtlijn, die onderdeel uitmaakt van het ZonMw-programma Richtlijnen Jeugdgezondheidszorg, worden handvatten aan JGZ- en/of CJG-professionals geboden, die zoveel mogelijk gebaseerd zijn op wetenschappelijk bewijs. De richtlijn is geen handboek voor de toepassing van afzonderlijke interventieprogramma’s.

De JGZ is om drie redenen specifiek in de positie om ouders opvoedingsondersteuning te bieden. Allereerst is er de vertrouwensrelatie die met ouders opgebouwd wordt in de geregelde contacten volgens het Basistakenpakket JGZ en al eerder vanuit de prenatale huisbezoeken. In de tweede plaats brengt de taak van collectieve monitoring en het op individueel niveau inschatten van zorgbehoeften van kind en ouder(s) de JGZ in die positie. En in de derde plaats ligt het voor de hand dat de JGZ opvoedingsondersteuning kan bieden door de lage drempel die veel ouders ervaren om de JGZ te raadplegen bij beginnende problemen. In die situaties zou het vreemd zijn om een kortdurende interventie aan een andere professional of organisatie over te dragen.

De richtlijn maakt het voor de professionals in de JGZ die met ouders en jeugdigen werken mogelijk om binnen hun preventieve taakstelling en met een realistische inschatting van de eigen grenzen en beperkingen volgens de huidige stand van de wetenschap optimale opvoedingsondersteuning te bieden en bij ernstige problemen deze tijdig te signaleren, te behandelen/begeleiden en zo nodig voor de jeugdige en zijn ouders gespecialiseerde expertise in te schakelen. Het eindproduct omvat een gezamenlijk onderschreven manier van werken in de jeugdgezondheidszorg in het perspectief van de bredere context van het CJG – als deel van de lokale preventieve en zorgstructuur voor jeugdigen en ouders – gericht op opvoedingsondersteuning aan ouders en jeugdigen en het bieden van optimale steun.

Doelgroep van de richtlijn

De richtlijn heeft betrekking op alle jeugdigen van 0 tot 19 jaar en hun ouders of opvoeders. De perioden van de conceptie (- 9 maanden) tot de geboorte en van 19 tot en met 23 jaar worden wel genoemd, maar niet uitgebreid besproken in deze richtlijn. De richtlijn is primair bedoeld voor de jeugdverpleegkundigen, verpleegkundig specialisten, jeugdartsen, pedagogen en doktersassistentes die werkzaam zijn in de jeugdgezondheidszorg. Daarbij gaan wij ervan uit dat zij samen met andere professionals werkzaam zijn in de Centra voor Jeugd en Gezin en de zorg- en adviesteams. Dat vloeit voort uit de opdracht die gemeenten sinds 2008 hebben om de JGZ in samenhang met het aanbod van opvoed- en opgroeiondersteuning in het kader van de Wmo onder te brengen in een CJG, dat een link heeft met de leerlingenzorg en het onderwijs en met Bureau Jeugdzorg. De JGZ is een van de belangrijkste partners in het CJG. Voor de invulling van het CJG hebben de VNG, het ministerie voor Jeugd en Gezin, het IPO, de MOgroep, ActiZ en GGD Nederland samen een basismodel afgesproken, dat met zijn diverse uitwerkingen de basis vormt voor de CJG-context van deze richtlijn (ministerie voor Jeugd en Gezin, 2010/2007; BMC, 2009). De nieuwe Jeugdwet verbindt deze lokale zorgstructuur per 2015 met de transitie van de jeugdzorg.

Alle betreffende beroepsverenigingen in de jeugdgezondheidszorg (AJN, V&VN en NVDA) zijn nauw betrokken geweest bij de ontwikkeling van deze richtlijn. Zij maken alle ook deel uit van de Richtlijnadviescommissie, die deze conceptrichtlijn heeft geaccordeerd. Daarnaast hebben de professionals waar zij nauw mee samenwerken (NVO, NIP en NVMW) de richtlijn van commentaar voorzien. Omdat opvoedingsondersteuning een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van verschillende disciplines, is bij de ontwikkeling van de richtlijn ook samengewerkt met de huisartsen (NHG) en de kinderartsen (NVK). Ouders zijn zelf belangrijke eindgebruikers van de richtlijn. Daarom zijn de ouders op drie manieren betrokken bij de ontwikkeling van de richtlijn.
Tijdens het ontwikkelingstraject is gewerkt met een beperkte multidisciplinaire kerngroep die het uitvoerende werk deed. Een brede werkgroep, waarin alle betrokken organisaties vertegenwoordigd zijn, fungeerde als klankbord om de producten van de kerngroep te becommentariëren.


Pagina als PDF