Coachende rol jeugdverpleegkundige
In het Basistakenpakket van de JGZ staan verpleegkundige (opvoedingsondersteunende) taken beschreven in het kader van het product ‘Voorlichting, advies, instructie en begeleiding’. Dat heeft er nogal eens toe geleid dat er op een belerende of betuttelende manier te vaak en te snel ongevraagd adviezen werden gegeven. De jeugdverpleegkundige heeft juist ook een coachende rol, die meer in de lijn van empowerment ligt: ‘Luisteren naar ouders, reflecteren en uitdrukkelijk bekrachtigen wat goed gaat’ [220][71]
Expertise dokterassistente
In de praktijk blijkt dat sommige ouders (met name ook migrantenouders) niet weten dat de doktersassistente ook expertise heeft. Dit geeft met name bij triage soms problemen. Ouders voelen zich dan afgescheept, niet serieus genomen of niet gerustgesteld. Door goed te beschrijven welke taken de doktersassistente heeft en dit kenbaar te maken aan ouders kan dit probleem deels ondervangen worden.
Praktische overwegingen
Praktische overwegingen leiden tot een beperking van de mogelijkheden van opvoedingsondersteuning [220] (persoonlijke noot De Ruiter, 2010):
- Het verschil in de frequentie van de contactmomenten en het verschil in budget ten behoeve van opvoedingsondersteuning verschilt aanzienlijk tussen de JGZ 0-4 en 4-19. Er zijn voorbereidingen gestart om een extra contactmoment in te voeren voor adolescenten vanaf 14 jaar per schooljaar 2013-2014.
- Er is nog te vaak geen goed doorlopende lijn van de JGZ 0-4 naar de JGZ 4-19. Sommige regio’s hebben daar wel (deels) in voorzien, zoals de GGD Regio Nijmegen in haar beleid voor ‘risicokinderen’.
- De benodigde vertrouwensrelatie voor opvoedingsondersteuning ontbreekt bij de JGZ 4-19: ouders en de JGZ kennen elkaar minder goed (tenzij de JGZ van 0-12 jaar werkt of er een warme overdracht plaatsvindt van ouders en kind van de JGZ 0-4 naar de JGZ op de basisschoolleeftijd).
- Ouders zijn vaak niet goed bekend met het JGZ-team van de school of weten niet met welke vragen zij er terechtkunnen. Door middel van het invoeren van het extra contactmoment voor adolescenten wil men er ook voor zorgen dat de jeugdgezondheidszorg meer aanwezig is op de scholen en daar een bekend gezicht wordt.
- Het bereik van jeugdigen in de JGZ 4-19 is goed, maar het contact met ouders is minimaal (vaak alleen tijdens het Preventieve gezondheidsonderzoek in groep 2 en 7) en in de aanwezigheid van steeds ouder wordende kinderen wordt het openlijk praten over de opvoeding lastiger voor alle partijen.
- Het contact met ouders is niet frequent en intensief genoeg om individuele ouders de sociale steun te bieden die ze bij de opvoeding nodig hebben om vroegtijdig opvoedingsproblemen te signaleren.
- Een vraaggerichte werkwijze kost extra capaciteit (menskracht/middelen).
- Voor de JGZ 4-19 is outreachend werken lastiger.
- De JGZ moet de ogen en oren van de leerkrachten (basisonderwijs) en docenten (vervolgonderwijs) ‘gebruiken’. De JGZ steunt in deze levensfase de kinderen en ouders in samenwerking met leerkrachten.
- Ouders blijken in deze periode ook veel behoefte aan contact met elkaar te hebben; ze wisselen ervaringen uit en vragen en geven elkaar advies.
- Scholen en het CJG (en schoolmaatschappelijk werk) werken (nog) niet goed samen als het gaat om vroegtijdige herkenning van ’signalen van het kind’ en/of opvoedingsvragen van ouders.
Standpunt versterken samenwerking JGZ en BJZ
In het rapport van het RIVM ‘Standpunt versterken samenwerking JGZ en Bureau Jeugdzorg’ [227] wordt aangegeven dat er op het gebied van afstemming en samenwerking nog veel te winnen valt. Het praktijkonderzoek dat is uitgevoerd bij het opstellen van het standpunt geeft suggesties voor de wijze waarop de JGZ, Bureaus Jeugdzorg en overige samenwerkingspartners met deze punten aan de slag zouden kunnen.
Belangrijke aandachtspunten zijn:
- Elkaar beter leren kennen.
- Regionale afspraken over zorgcoördinatie en verwijscriteria.
- Ontwikkeling en implementatie van ‘één gezin, één plan’.
- Daarbij wordt aangegeven dat bij één gezin, één plan alleen als de lijn voor iedereen duidelijk is, interventies elkaar kunnen versterken. Ook wordt aangegeven dat hier nog een methodiek voor ontbreekt en dat deze ontwikkeld zou moeten worden [227].
In ditzelfde rapport [227] wordt de aanbeveling gedaan om duidelijke regionale afspraken met alle betrokken organisaties over zorgcoördinatie te maken, zeker omdat deze in het kader van de verwijsindex risicojongeren verplicht zijn: wat wordt verstaan onder zorgcoördinatie, wie is wanneer verantwoordelijk voor de zorgcoördinatie, hoe werken we samen, hoe dragen we over en wie neemt het initiatief? Het wetsvoorstel rond de verankering van gemeentelijke taken binnen de jeugdketen schrijft ook voor dat deze afspraken worden gemaakt. Daarbij zal het CJG de verantwoordelijkheid krijgen voor zorgcoördinatie bij vroeghulp (lichte ondersteuning).