3.4.5 Wat werkt in preventie?

JGZ-richtlijn Opvoedondersteuning

Opvoedondersteuning

Onder de titel ‘What works in prevention?’ hebben de Amerikaanse auteurs Nation, Crusto, Wandersman, Kumpfer, Seybolt et al. (2003)[201] een review van eerder verschenen reviews (verschenen na 1990) geschreven. Hierin werden 35 metastudies samengevat die betrekking hadden op de effectiviteit van preventieve interventies op het terrein van middelengebruik, seksueel riskant gedrag, problemen die met school te maken hebben, jeugddelinquentie en gewelddadig gedrag. Meer dan 740 primaire studies werden op deze manier op een beschrijvende manier samengevat. Vervolgens hebben de auteurs via een nauwkeurige procedure de kenmerken en uitkomsten van alle meta-analyses in kaart gebracht. Via een codeer- en selectieprocedure werden 9 generaliseerbare ‘principes’ of eigenschappen vastgesteld van de interventies die samengaan met effectiviteit.

Een effectief programma…

  1. is veelomvattend;
  2. gebruikt verschillende lesmethodes;
  3. is gebaseerd op een duidelijke theorie;
  4. heeft voldoende dosering (zo licht als mogelijk, zo zwaar als nodig);
  5. verschaft mogelijkheden voor positieve relaties;
  6. wordt op het juiste moment aangeboden;
  7. is relevant met betrekking tot de sociaal-culturele achtergrond van de doelgroep;
  8. bevat een evaluatie van de uitkomsten;
  9. maakt gebruik van goed getrainde medewerkers.

 

De eerste vijf kenmerken hebben duidelijk betrekking op de inhoud en vorm van het programma zelf, de overige vier hebben meer betrekking op de wijze waarop het programma geïmplementeerd wordt. We bespreken kort de vijf kenmerken van de programma’s zelf. 

Met de term ‘veelomvattend’ doelen de auteurs zowel op een meervoudigheid van de interventiemethodiek (bijvoorbeeld zowel informatie en advies geven als vaardigheidstraining) als op de meervoudigheid van de setting waarbinnen de interventie wordt aangeboden. Effectieve programma’s die in verschillende settings (thuis en school) worden ingezet, zijn in de regel meer effectief dan interventies die slechts in een enkele setting worden aangeboden.  

Het tweede kenmerk, een variëteit van lesmethodes, sluit aan bij het eerste. Effectieve interventies gebruiken verschillende methodes van ‘lesgeven’: informatieoverdracht om bewustwording te stimuleren, rollenspelen, het versterken van positief gedrag met beloningen. 

Wat betreft de juiste dosering, betogen de auteurs vooral dat een interventie voldoende intensief moet zijn om tot blijvende effecten te leiden bij de doelgroep. Dat neemt niet weg dat de effecten op de langere termijn (na meer dan een jaar) veelal zeer gering zijn. Volgens de auteurs komt dat omdat die langetermijneffecten vaak niet gemeten worden en omdat effecten na een langere periode toch uitdoven. Dat gegeven zou ondervangen kunnen worden door regelmatig ‘booster-sessies’ te organiseren waarin de aangeleerde vaardigheden nog eens opgefrist worden. Een juiste dosering van een interventie betekent ook weer niet dat langdurige interventies altijd te verkiezen zijn boven programma’s met een kortere duur. Een meta-analyse van Bakermans c.s.(2003)[16] heeft aangetoond dat kortdurende interventies juist tot sterkere uitkomsten leiden dan erg langdurige interventies: programma’s met minder dan 5 sessies bleken even effectief als programma’s met 5 tot 16 sessies, terwijl de effectiviteit van programma’s met meer dan 16 sessies significant lager was dan de korter durende programma’s. Langdurige programma’s zijn blijkbaar gevoelig voor uitval en motivatieverlies bij de doelgroep.

Een effectieve interventie verschaft de deelnemers de mogelijkheid om een positieve relatie aan te gaan met de trainer of met andere belangrijke personen uit de omgeving van ouders en kinderen. Juist in individuele programma’s kunnen positieve relaties goed gedijen tussen ouders of kind en de trainer omdat er veel individuele aandacht is. Maar toch kunnen ook groepstrainingen bijdragen aan het opbouwen van een relatie met de trainer of met andere ouders. Het is in die groepsprogramma’s dan wel van belang dat er voldoende aandacht is voor de individuele ouder of het individuele kind.

Met de keuze van vijf algemene en specifieke kenmerken die met de interventie te maken hebben en vier kenmerken die gerelateerd zijn aan de implementatie ervan, zou op basis van deze megastudie de suggestie kunnen ontstaan dat de effectiviteit voor meer dan de helft bepaald wordt door het programma zelf. De Amerikaanse auteurs doen echter geen uitspraak over deze verhouding. 

Meer recent worden wel allerlei schattingen gedaan over wat nu maakt dat een interventie werkt. Een veelgeciteerde studie van Lambert zou uitwijzen dat 40% van de uitkomsten van interventies wordt bepaald door factoren buiten de interventie, 30% door algemeen werkzame factoren, 15% door placebo-effecten en slechts 15% door de specifieke methodiek of het specifieke programma. Van Yperen et al. (2010)[317] betogen dat deze discussie nog lang niet is beslecht. Het is ook de vraag of een betrouwbare schatting is te maken van de percentages. Het lijkt ons wel zinvol om na te gaan in hoeverre de hierboven besproken buitenlandse interventies aan de genoemde negen kenmerken voldoen.

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback