Opvoedingsondersteuning is allereerst gericht op de ondersteuning van ouders in het omgaan met de ‘normale opvoedvragen en de belangrijkste normale opvoedproblemen’. Daarbij bestaat ‘de goede ouder’ niet. Er zijn vele soorten goede ouders [77]: verantwoordelijke ouders, beïnvloedende ouders, competente ouders, elk met een specifieke opvoedingsstijl die vorm geeft aan het complexe proces van ouderschap. En veel ouders hebben vragen of maken zich weleens zorgen.
Onderzoek leert:
- Ouders met de meeste problemen en vragen zijn ouders van 45 tot 54 jaar, ouders van kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar, laagopgeleide ouders, alleenstaande ouders en stiefouders [275][95] (Van Bergen c.s., 2005).
- Hoe ouder de kinderen zijn, hoe minder vaak ouders expliciet vragen hebben over de opvoeding. Ook ouders van meisjes, ouders in tweeoudergezinnen en laagopgeleide ouders hebben relatief weinig vragen over de opvoeding (Mathijsen en Bus, 2006).
- Hoe ouder de kinderen zijn, hoe vaker ouders problemen ervaren met de opvoeding. Alleenstaande ouders, ouders in nieuw gevormde gezinnen, ouders van jongens en ouders van allochtone kinderen hebben relatief vaak problemen [275] (Mathijsen en Bus, 2006). Surinaamse/Antilliaanse en Nederlandse ouders in eenoudergezinnen ervaren de opvoeding vaker als vermoeiend en een zware verantwoordelijkheid [95].
- Arme ouders hebben bijna twee keer zo vaak problemen met het opvoeden dan ouders met een modaal inkomen [275].
- Lager opgeleide ouders hebben (ook na controle voor inkomen) een minder positieve beleving van de opvoeding dan hogeropgeleide ouders. Ook zijn ouders met een lager inkomen zijn minder positief over de opvoeding dan ouders met een hoger inkomen en ze ervaren meer stress [61] (SCP, 2011).
- Ouders van kleine gezinnen maken zich vaker zorgen en hebben meer problemen met het opvoeden dan ouders van grote gezinnen [275][328].
- Vrouwen en in het bijzonder moeders van jonge kinderen blijken beter geïnformeerd over de opvoeding dan mannen. Ook grootouders zijn minder goed op de hoogte [83].
- Vaders zijn in Nederlandse en buitenlandse onderzoeken weinig specifiek onderzocht, ook al hebben zij een andere opvoedkundige rol dan de moeders [86]. In het buitenland rapporteren Sanders et al. (2010) [263] dat 5% van de vaders opvoedproblemen ervaren, er weinig vaders hulp zoeken, de sociaal zwakkere vaders het minst en dat de helft van de vaders weleens bedreigende strafmaatregelen toepast.
- Meer dan 15% van alle vaders en meer dan 20% van alle moeders heeft soms twijfels over de mate waarin zij de opvoeding van hun kind(eren) aankunnen. Daarnaast is de helft van alle vaders en de helft van alle moeders van mening dat het ouderschap moeilijker is dan zij van tevoren dachten. Moeders hebben meer behoefte aan opvoedingsondersteuning dan vaders [61](SCP, 2011).
- Allochtone ouders kennen als opvoeders meer onzekerheid en problemen dan autochtone ouders. Deze liggen op het vlak van de cognitieve en schoolse ontwikkeling van hun kinderen, maar nog meer op het bredere pedagogische vlak, zoals over:
- de ontwikkeling van nieuwe gezagsverhoudingen;
- de – meer open – communicatie met kinderen;
- de omgang met cultuurverschillen en discriminatie/stigmatisering;
- de omgang met pubers;
- de religieuze opvoeding en de omgang met toenemende religieuze
- orthodoxie onder jongeren (bij moslimgezinnen);
- hoe de ouder competenties kan bevorderen bij hun dochters en zonen
- met het oog op hun autonoom maatschappelijk functioneren;
- de toenemende taakoverlap tussen moeders en vaders, en hoe vaders
- meer betrokken kunnen zijn [222].
Allochtone ouders
Veel allochtone gezinnen maken een ontwikkeling door van een bevels- naar een onderhandelingshuishouding. Maar vooral voelen ze zich vaker dan autochtone gezinnen niet gehoord en/of gesteund. Ze zijn onbekend met het aanbod, ervaren een taalbarrière of andere praktische bezwaren, zien hulp zoeken als een taboe en nemen zelf dan geen initiatief. De ervaren steun van gangbare voorzieningen voor allochtone ouders is zeer beperkt; het aanbod sluit niet aan op de vraag en de context van de ouders [61]. Allochtone ouders voeden hun kinderen veel vaker in armoede op, in een grootstedelijke omgeving (in concentratiewijken), als tienermoeder (in bepaalde groepen) of als alleenstaande moeder. Ook het gebrek aan betrokkenheid van vaders vormt een belangrijk thema [222]. Allochtone ouders in Nederland kunnen de weg niet goed vinden in het woud van met name de lokale voorzieningen. Als ze eenmaal zijn aangekomen bij voorzieningen, blijven ze minder lang omdat het aanbod niet goed aansluit bij hun behoeften. Het gevolg is dat allochtone ouders zijn ondervertegenwoordigd in zorg- en hulpvoorzieningen. Al met al hebben allochtone ouders vaker opvoedproblemen dan autochtone ouders en niet zozeer andere of specifieke opvoedproblemen.
Levenbeschouwing
Onder de bevindelijk gereformeerde ouders in Zeeland is sprake van zorgmijding met betrekking tot opvoedingsondersteuning, met name bij opvoedingsproblemen die binnen deze groep niet geaccepteerd worden, zoals losbandig gedrag, zich niet conformeren aan de gezinsregels, drankverslaving of middelengebruik. Men zoekt ondersteuning en professionele hulp in een later stadium dan gemiddeld [200]. Beeldvorming – het subjectieve beeld dat ouders van professionele zorgverleners en instanties hebben – is een krachtige factor in het hulpzoekgedrag van ouders. De uitspraak ‘vertrouwen komt te voet en gaat te paard’ is zeker van toepassing hier. Bevindelijk gereformeerde ouders ervaren in sterkere mate een ‘wij-zij verhouding’ ten opzichte van de wereld buiten de eigen groepering. De verwachting dat professional een andere levensbeschouwing heeft dan de ouders, maakt dat ouders weinig vertrouwen hebben in die professionele hulpverlening [200][62][38].
Kindfactoren
Op individueel niveau kunnen kindfactoren ook een rol spelen. Ouders van kinderen met een ‘moeilijk temperament’ hebben meer vragen en problemen dan ouders van kinderen met een evenwichtig of gemakkelijk temperament. In combinatie met ouder- factoren (bijvoorbeeld een gebrekkige opvoedcompetentie) kan dat tot opvoedproblemen leiden.
In meer algemene zin hebben alle ouders bij tijd en wijle opvoedvragen, maar hebben ouders bij een opeenstapeling van risicofactoren soms meer moeite of minder aandacht om die vragen opgelost te krijgen [131][163].