5.2.2 Ouders met een niet-westerse achtergrond

JGZ-richtlijn Opvoedondersteuning

Opvoedondersteuning

Inleiding

Er zijn interventies die, gebaseerd op effectiviteit bij iedereen toe te passen moeten zijn en aan de andere kant van het spectrum interventies die sterk aangepast zijn aan de groep waar die voor zijn bestemd, ofwel cultuursensitief zijn. Over wat het beste is, bestaat geen consensus [199]

Barlow et al. (2004)[23] vergeleken in hun review verschillende opvoedingsprogramma’s op hun effecten bij etnische minderheidsgroepen: generieke (maar wel vertaalde) programma’s, aangepaste programma’s en cultuurspecifieke programma’s. De effectiviteit van de generieke programma’s bleek empirisch het beste onderbouwd. De aangepaste en cultuurspecifieke interventies leverden wisselende resultaten op, vooral op grond van de matige kwaliteit van de onderzoeken. 

Cultuursensitieve programma’s slaagden er daarentegen weer beter in om etnische minderheidsgroepen deel te laten nemen in het programma en hen als deelnemer te behouden [172]. Het bereiken en behouden van ouders met een andere etnische achtergrond is bij generieke interventies minder goed dan bij cultuurspecifieke interventies [23][313][24]. De manieren waarop de opvoedtechnieken en strategieën gepresenteerd worden, zouden hier deels verantwoordelijk voor zijn [68]. Culturele aanpassing vergroot niet altijd het effect van een interventie, maar kan wel de acceptatie ervan bij de doelgroep verhogen.

Randvoorwaarden voor het uitvoeren van interventies zijn waakzaam zijn op vooroordelen, belangstelling, flexibel met de tijd omgaan en een positieve benadering. Het opbouwen van een vertrouwensrelatie kan relatief veel tijd kosten [167]. Kennis van de culturele achtergrond is wenselijk en het verstaan van de taal vergemakkelijkt het contact. Het bevorderen van het denken vanuit de eigen kracht en kwaliteit (empowerment, zie Sectie Bgeleiden en behandelen) is een belangrijk onderdeel bij het gebruiken van interventies. In de Meetladder Diversiteit Interventies zijn factoren opgenomen die van belang zijn voor het slagen van interventies [222].

Blokland (2010)[41] beschrijft dat uit de landelijke jeugdmonitor blijkt dat ouders met een niet- westerse achtergrond zich vaker zorgen maken over het stellen van regels en grenzen in de opvoeding, over ongehoorzaamheid en gedragsproblemen van hun kind(eren). 1 op de 5 ouders met een niet-westerse achtergrond rapporteert dat zij de opvoeding van hun kinderen moeilijk vinden en deze niet goed aankunnen versus 1 op de 10 autochtone ouders [41]. Duidelijk is dat dit samenhangt met de context waarin ouders hun kind moeten opvoeden: het opvoeden in twee culturen, mogelijke achterstelling, meer gezondheidsproblemen en meer armoede.

Ouders met een niet-westerse achtergrond zoeken vaker steun bij de opvoeding binnen de eigen kring. Als er deskundige hulp wordt gevraagd, gebeurt dit vaak bij de huisarts. Ouders met een niet-westerse achtergrond hebben ook behoefte aan steun bij de opvoeding, vooral bij pubers. Zij zoeken veelal opvoedtips en hebben behoefte aan vertrouwen. Degene die hen te woord staat hoeft niet per se dezelfde culturele achtergrond te hebben. Erg belangrijk vinden deze ouders het om in hun opvattingen en privacy gerespecteerd te worden. 

De differentiatie in het aanbod en de uitvoering van opvoedingsadviezen (en programma’s) lijkt belangrijk te zijn. Niet alleen bij de visieontwikkeling, maar ook bij de implementatie en de dagelijkse vormgeving van voorzieningen is participatie van allochtonen belangrijk [279].

Recent onderzoek naar ouders met een Turkse achtergrond laat zien dat de psychische gezondheid van Turken in Nederland slechter is dan die van autochtone Nederlanders en Turken in Turkije en de psychische toestand van Turkse vrouwen nog slechter is dan die van Nederlandse en Turkse mannen, wat zorgwekkend is [70]

Can (2010)[70] pleit voor biculturaliteit om de positie van niet-westerse allochtone te verbeteren. Met biculturaliteit wordt bedoeld: de ontwikkeling, bijstelling en verbetering van manieren om met beide culturen om te gaan [70]. Aangezien opvoedingsondersteuning directe raakvlakken heeft met de psychische gezondheid van ouders en jeugdigen, kan onderzoek naar het betrekken van biculturaliteit bij de toepassing van interventies raadzaam zijn. 

Een cultuursensitieve, in plaats van een cultuurspecifieke, benadering van ouders met een niet-westerse achtergrond, wordt bepleit. Cultuursensitief betekent dat het kind centraal staat en de professional kennis over en sensitiviteit voor etnische verschillen heeft, zodat, binnen de bestaande kaders, zorg op maat wordt geboden.

Knelpunten

Knelpunten in de opvoedingsondersteuning aan ouders met een niet-westerse achtergrond zijn [37][38] de taalproblemen, het minder snel willen delen van privé- problemen met buitenstaanders, schaamte, een druk bestaan met veel verplichtingen, weerstand vanuit de man of de familie of de angst om naar een plaats te gaan waar de ouders zich niet bekend voelen. Het aanbod van gangbare voorzieningen voor niet-westerse allochtone ouders sluit niet goed aan op de vraag en de context van de ouders [61].

Met opvoedingsondersteuning worden vooral de moeders bereikt. Bestaande voorlichtings- bijeenkomsten voor vaders zijn niet voldoende. Het is van belang activiteiten te laten aansluiten op de leefsituatie van de vaders en vaders actief te betrekken.
Er is een kleine groep ouders die niet wil en die niet kan deelnemen aan opvoedingsondersteuning. Professionals hebben vaak het idee dat deze ouders niet gemotiveerd zijn. Het kan echter zijn dat een te groot verschil in scholingsachtergrond tussen ouder en zorgverlener de communicatie bemoeilijkt. De professional communiceert op een te hoog abstractieniveau, geeft schriftelijk materiaal dat de ouders niet kunnen lezen of begrijpen en verwacht voorkennis en een bepaalde zelfreflectie die niet aanwezig is. De ouders reageren hier niet op en de professional trekt vervolgens ten onrechte de conclusie dat de ouders niet gemotiveerd zijn. 

Ook zijn er gezinnen waarin kinderen opgroeien in twee totaal gescheiden culturen. Binnenshuis vertonen zij sociaal wenselijk gedrag, maar buitenshuis vertonen zij grensoverschrijdend gedrag. Gangbare benaderingen en methoden lijken niet te werken. 

Aanpakken en interventies als Marokkaanse buurtvaders of Turkse gezinscoaches, de methodiek Allochtone Vaders en tupperwareparty’s zijn mogelijk kansrijker dan verplichting en dwang. Het doorontwikkelen van de beste methoden voor de laatstgenoemde subpopulatie lijkt wenselijk.

Hoe kunnen deze ouders het meest profiteren van de opvoedingsondersteuning?

In de literatuur en uit onderzoek zijn verschillende suggesties en aanbevelingen te halen, waardoor en wanneer allochtone ouders meer kunnen profiteren van opvoedingsondersteuning. 

Hieronder staan ze op een rij:

  • Niet-westerse allochtonen zijn soms moeilijk te bereiken via reguliere kanalen (bijv. zogenaamde huwelijksmigranten). Het kan helpen om aan te sluiten bij de mogelijkheden, wensen, beperkingen van deze groepen ouders. Mocht er dus interesse zijn, dan is het belangrijk om te inventariseren onder welke condities men kan deelnemen en de bijeenkomst hieraan aan te passen.
    • Ouders denken niet zozeer in termen als opvoedingsproblemen. Soms ontbreekt het inzicht nog dat men als ouder invloed heeft op het gedrag van kinderen, laat staan dat men daar keuzes in kan maken. Het is daarom zinvoller om problemen rondom de opvoeding niet als zodanig te benoemen, maar indirecter te benaderen en te spreken in termen van: vind je het leuk om moeder te zijn, hoe gaat het met je kinderen of: wat doe je elke dag?
    • Vanwege de soms gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal kan het zinvol zijn om via afbeeldingen opvoedingsvragen te visualiseren en op deze wijze een gesprek op gang te brengen. Beeldmateriaal waarin opvoedingsondersteuning is uitgetekend of gefilmd kan hierbij ondersteunen [203]. Het materiaal moet goed passen bij de belevingswereld van de ouders en eenduidig zijn [331].
    • Begrijpelijke taal Ook kunnen voorwerpen op tafel gebruikt worden om een en ander uit te beelden, waarbij de professional spreekt in de tegenwoordige tijd. ‘Kijk, dit is de vader (kopje op tafel) en dit is de moeder (ander kopje). En dit is het kind (flesje Tipp-ex). Het kind gaat naar school (Tipp-ex verschuiven naar een boek)’, etc.
  • De voorkeur voor het type opvoedingsondersteuning varieert. Persoonlijk contact speelt hierbij een rol; er wordt sneller gekozen als men een van de hulpverleners kent. Niet-westerse allochtone ouders kunnen het beste worden geïnformeerd over het aanbod van opvoedingsondersteuning via bestaande ontmoetingsplaatsen en sleutelfiguren. Op basisscholen kunnen ouderactiviteiten worden georganiseerd waarin opvoedingsondersteuning kan worden gepresenteerd. Andere ingangen zijn bewegingslessen voor allochtone vrouwen en mentorgroepen van inburgeringscursussen. De mentor kan hier als sleutelfiguur optreden. De taalschool, het consultatiebureau, bestaande moedergroepen en/of theemiddagen op scholen zijn geschikte plaatsen om het moeders in contact te komen.
  • Opvoedingsondersteuning kan goed worden gecombineerd met andere (ontspannende) activiteiten zoals naailes. Van belang is een open positieve sfeer waarin vrouwen worden uitgenodigd hun zorgen te bespreken. Randvoorwaarden zijn het bieden van voldoende veiligheid, het tonen van begrip voor de situatie en het serieus nemen van zorgen en twijfels. Er moet rekening mee worden gehouden dat het vertrouwen moet groeien. Dit kan ook via sleutelfiguren. De hulpverlener kan hierbij regelmatig contact houden, niet alleen wanneer er iets aan de hand is [175].
  • Het opbouwen van een band is soms een kwestie van een lange adem. Aansluiten bij de cultuur van de ouders werkt bevorderend. Meer dan bij andere groepen moet worden uitgelegd dat het normaal is om vragen te hebben over je kinderen en daarover met anderen en soms ook met deskundigen te praten. Bij voorlichting aan moeders die niet of nauwelijks bij instellingen komen, zijn huisbezoeken wenselijk en het inschakelen van paraprofessionals.
  • Ook laagopgeleide ouders vinden het prettig om als ervaringsdeskundigen aangesproken te worden, waarbij uitgegaan wordt van gelijkwaardigheid in de gesprekken.
  • De houding van de professional is belangrijk. Ook al is het eerste contact misschien wat stroef, de professional probeert toch de ouders op hun gemak te stellen, een praatje te maken, te glimlachen of iets te vragen. Totdat de ouders voelen dat de professional hen echt probeert te begrijpen [54].
  • De begeleiding richt zich vaak alleen op de moeders, terwijl de vaders ook opvoedingsverantwoordelijkheid hebben en vaak een centrale positie innemen in het gezin. De vaders blijken geïnteresseerd in informatie over problematiek rondom de puberteit. Vaders zouden daarom meer moeten worden betrokken bij opvoedingsondersteunende activiteiten [222].
  • Naar aanleiding van het onderzoek van Van den Berg (2005, 2006)[37][38] naar opvoedingsondersteuning is er een handboek opgesteld met praktische informatie over succesvolle activiteiten met en voor moeilijk bereikbare groepen ouders voor opvoedingsondersteuning. Dit handboek is aan te raden en te downloaden van de website van JSO: www.jso.nl Deze linkt opent in een nieuw tabblad.
  • Uit toetsing van Triple P [29] op geschiktheid voor migrantenouders komt naar voren dat veel migrantenouders baat zullen hebben bij deze methode. De toetsing is geïnspireerd op de Meetladder Diversiteit Interventies [223](Pels, 2009). Wel is het volgens de onderzoeker mogelijk om de methodiek door te ontwikkelen ten behoeve van doelgroepen met diverse migratieachtergronden. Door divers materiaal te maken en specifiek aandacht te besteden aan diversiteit in het bereik van de doelgroep, de randvoorwaarden, de uitvoering en de scholing van medewerkers.

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback