3.3.4 Signalering Overige overwegingen

JGZ-richtlijn Opvoedondersteuning

Opvoedondersteuning
  • De JGZ moet zich blijven inspannen om alle gezinnen te bereiken. Regelmatig blijkt dat de meeste en grootste problemen zich voordoen bij gezinnen die niet bereikt worden met signaleringsinstrumenten en interventies (of gezinnen die de interventies niet voltooien) [129]. Zo leidt het gebruik van schriftelijke signaleringsintrumenten zoals de NOSIK tot een non-respons van enkele tientallen procenten. Bij face-to-facescreenings (zoals het DMO-protocol) wordt ruim boven de 90% respons gescoord en bij huisbezoek nog hoger. Veel interventies gericht op opvoedingsondersteuning bevatten huisbezoeken (zoals de SPARK). Interventies waarvan groepsgewijze bijeenkomsten een onderdeel uitmaken (zoals bij Triple P het geval kan zijn) hebben een selectief bereik en een notoir hoge non-show.
  • Het bereik binnen de JGZ wordt expliciet verhoogd middels een ‘beleid buiten beeld’ dat gericht is op:
    • het verschaffen van periodieke overzichten van ouders en jongeren waarmee geen contact (meer) is (o.a. ‘niet-verschijnenbeleid’);
    • het opsporen en contact herstellen en zo nodig toeleiden naar zorg (o.a. ‘outreachend werken’, ‘vangnet jeugd’ en de methodiek ‘Bemoeizorg’).
  • De stap van signaleren tot interveniëren verloopt veelal nog niet gestructureerd. Er zal samen met het gezin een analyse gemaakt moeten worden waarin bekeken wordt óf er problemen zijn en hoe die beoordeeld moeten worden (aard en ernst). Deze analyse zal cultureelsensitief moeten zijn. Afhankelijk van de resultaten van de analyse zal gekeken moeten worden óf er een interventie moet plaatsvinden en, zo ja, welke interventie het meest geschikt is. Om dit gestructureerd te laten verlopen zou bijvoorbeeld een ‘interventiewijzer’ behulpzaam kunnen zijn.

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback