2.2 Wat is opvoedingsondersteuning?

JGZ-richtlijn Opvoedondersteuning

Opvoedondersteuning

Opvoeden gaat gepaard met onzekerheid, vragen, twijfels en zorgen en soms met problemen. Die onzekerheden horen bij het ‘gewone, dagelijkse opvoeden’, dat toch meestal vanzelf wel goed gaat [226]. Alle ouders hebben weleens vragen of zorgen over de opvoeding van hun kinderen. Meestal biedt een gesprek met andere ouders, vrienden of familie voldoende uitkomst. Sociale steun is dan ook een belangrijke, informele vorm van opvoedingsondersteuning [20][95]. Migrantenouders hebben soms minder sociale steun doordat familie en vrienden in het land van herkomst wonen. Een grote groep ouders wil met professionals praten over dingen die hen bezighoudt in de opvoeding zonder dat ze een expliciete vraag hebben. Aangezien veel ouders (soms) behoefte hebben aan steun [250][40][34][328][291][95], sommige kinderen begeleiding behoeven en het grootbrengen van kinderen een maatschappelijke taak is [189], dient er naast de informele steun voor alle ouders formele opvoedingsondersteuning beschikbaar te zijn: een luisterend oor of een goed gesprek, informatie over opvoeden, oudercursussen, pedagogisch advies en pedagogische hulp, maar ook een stimulerende pedagogische omgeving. De Rechten van het Kind (artikel 18) leggen die ondersteuning van ouders als verplichting van de overheid vast.

Opvoedingsondersteuning wordt uitgevoerd door diverse professionals en in verschillende voorzieningen, waarvan de jeugdgezondheidszorg er een is. Opvoedingsondersteuning gaat om ‘opvoeders helpen opvoeden’ [124]. Vaak zijn ouders als zij worden gestimuleerd om op hun eigen vaardigheden te vertrouwen of wanneer ze een eenmalig, goed advies krijgen voldoende toegerust om de situatie verder zelf ‘aan te kunnen’ [244][130][41]. Bij migrantenouders is het daarbij van belang dat zij opvoedingsstijlen vanuit het land van herkomst en de opvoedingsstijlen in Nederland leren combineren, daarbij gebruikmakend van het goede van twee culturen. Daarmee krijgt opvoedingsondersteuning een preventieve functie: langs de weg van empowerment en adequate advisering kunnen ernstige opvoed- en gezinsproblemen worden voorkomen. Soms is meer ondersteuning nodig. Dan kunnen opvoeders geholpen worden met effectieve programma’s, bijvoorbeeld met videohometraining, Triple P of Home-Start [238].

Opvoedingsondersteuning vanuit de jeugdgezondheidszorg (JGZ) en het CJG richt zich op dagelijkse opvoedingsvragen en de basale opvoedingsvaardigheden van ouders, te beginnen bij aanstaande ouders en doorlopend tot de ouders van pubers en adolescenten. Daarnaast richt opvoedingsondersteuning zich ook op het signaleren van zorgwekkende opvoedingssituaties [138]. Uiteindelijk doel is ouders te ondersteunen bij ‘het gewone opvoeden’, beginnende problemen te signaleren en te interveniëren [131]. Met haar grote bereik kan de JGZ samen met haar CJG-partners met name in de leeftijdsperiode tot 12 jaar een belangrijke rol spelen bij het voorkomen van opvoedingsproblemen, het vroegtijdig signaleren van opvoedingsproblemen en het bieden van interventies bij lichte opvoedproblematiek.

Definitie

Het begrip ‘opvoedingsondersteuning’ is een verzamelterm [335]. De brede omschrijving richt zich op alle opvoeders – ouders en ‘medeopvoeders’ als leidsters en leerkrachten – en op de pedagogische context waarin kinderen opgroeien: de leefomgeving. In deze richtlijn staan de ouders centraal: zij zijn doorgaans de belangrijkste opvoeders van hun kinderen. Men zou ook kunnen spreken van ouderondersteuning. 

In deze richtlijn verstaan we onder opvoedingsondersteuning: het ondersteunen van vaders en moeders (Hier worden de primaire verzorgers mee bedoeld) bij de opvoeding om een optimale ontwikkeling van kinderen te bevorderen. Dit is vergelijkbaar met wat de Engelsen parenting support of parenting education noemen en de Duitsers Elternbildung of Elternberatung (https://www.nji.nl/opvoeden-en-ouderschap Deze linkt opent in een nieuw tabblad)

Het is een verkorte vorm van de omschrijving van opvoedingsondersteuning uit de Jeugdthesaurus: ‘Opvoedingsondersteuning is voorlichting, advies en hulp aan ouders en opvoeders bij opvoedingsvragen en -problemen ter voorkoming van problemen in de opvoeding en/of ontwikkeling van kinderen of om deze problemen op te lossen en ter versterking van de draagkracht en competenties van ouders en opvoeders; uitgevoerd door onder meer de jeugdzorg, jeugdgezondheidszorg, welzijnsinstellingen, kinderopvang en onderwijs.’ Dit sluit aan op de theoretisch gefundeerde begripsomschrijving van Vandenmeulebroecke c.s. (2004)[304]: ‘Opvoedingsondersteuning is op intentionele wijze steun bieden aan ouders (c.q. ouderfiguren) bij hun opdracht en taak als opvoeders.’ Die omschrijving berust op de veronderstelling dat de volgende uitgangspunten voor alle ouders en elke gezinsvorm gelden:

De erkenning van het belang van de gezinsopvoeding (de opvoeding in gezinsverband) voor kinderen, volwassenen en samenleving. Opvoeden is een natuurlijk, vanzelf- sprekend en dynamisch proces waarbij ouders en kinderen elkaar beïnvloeden [18].

De erkenning van de pedagogische verantwoordelijkheid, het verlangen en de bekwaamheid van ouders om de relatie met hun kinderen op een verantwoorde wijze vorm te geven.

De erkenning dat ouders bij het gewone opvoeden vragen en onzekerheden kunnen ervaren en het recht hebben om indien nodig hiervoor steun te ontvangen (artikel 18 Rechten van het Kind). Opvoeden kan gezien worden als leerproces. Het groot- brengen van het kind leren ouders in de dagelijkse praktijk. Het hebben van vragen, onzekerheid en faalervaringen horen daarbij.

De erkenning van het recht van gezinnen op voortdurende aandacht van de samenleving voor de realisatie van de randvoorwaarden voor opvoeding.

Opvoedingsondersteuning is op intentionele wijze steun bieden aan ouders bij hun opdracht en taak als opvoeders.

Functies

Opvoedingsondersteuning is gericht op ondersteuning van het opvoedingsproces. Het gaat om het verbeteren van de opvoedingssituatie van kinderen, waarvoor ouders en (andere) opvoeders verantwoordelijk zijn. Tot opvoedingsondersteuning worden traditioneel de volgende activiteiten gerekend [17][124]:

  • het geven van informatie en voorlichting over de ontwikkeling en opvoeding van kinderen;
  • het bieden van pedagogische advisering en lichte pedagogische hulp;
  • het signaleren van opvoedproblemen, het vroegtijdig onderkennen hiervan en het verwijzen;
  • het bieden van praktische en instrumentele steun aan ouders bij de opvoeding;
  • het versterken van mogelijkheid tot zelfhulp;
  • het versterken van het sociale netwerk van kinderen en ouders;
  • het bevorderen van een stimulerende pedagogische en fysieke omgeving.

 

In de praktijk van JGZ- en andere CJG-professionals houdt dat (op het consultatiebureau (CB), in het CJG, bij ouders thuis of op het spreekuur op school) vooral in: ouders laten praten, samen verkennen en gerichte feedback geven als ouders willen praten over de opvoeding. Dit kan ouders steunen bij hun leerproces op het terrein van het ouderschap. Bovendien kan daar (vroeg)signalering van opvoedingsvragen of -problemen uit voortkomen.

In beleid en wetgeving wordt opvoedingsondersteuning gekarakteriseerd als het ondersteunen van ouders en het verbeteren van de opvoedingssituatie, het helpen bij het vervullen van opvoedingstaken en het ondersteunen van ouders in hun rol als opvoeder met lichte (bv. een brochure over ‘grenzen stellen’) tot meer intensieve vormen (bv. de gezinscoach). In de Wet Maatschappelijke Ondersteuning zijn vanaf 2007 de functies onder ‘op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden’ (prestatieveld 2) als volgt aangeduid:

  • informatie en advies;
  • signalering;
  • toeleiding naar het hulpaanbod;
  • lichte pedagogische hulp;
  • coördinatie van zorg op lokaal niveau.

 

De verantwoordelijkheid voor het lokale preventieve jeugdbeleid en voor maatschappelijke ondersteuning is bij de gemeenten gelegd. Dat geldt ook voor de uitvoering van het Basis- takenpakket Jeugdgezondheidszorg* vanuit de Wet publieke gezondheid. Daarin komt opvoeden aan de orde bij:

  • de algemene anamnese (U1.1.5) van onder meer slapen en slaapgedrag, eten en eetgedrag, spelen, zich vermaken;
  • het inschatten van de zorgbehoefte (U2.1.2), waaronder het inschatten van de behoefte aan advies en voorlichting bij het opvoeden;
  • voorlichting, advies, instructie en begeleiding (M4.1.1);
  • het beïnvloeden van gezondheidsbedreigingen (M5.1.1.)

 

*De commissie-De Winter heeft in maart 2013 advies uitgebracht over het Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg. Hierin worden ook enkele inhoudelijke wijzigingen voorgesteld. In deze richtlijn wordt de huidige situatie beschreven.

 

Volgens het Besluit jeugdgezondheidszorg valt voorlichting gericht op opvoeding en het bevorderen van gezond gedrag onder het maatwerk. Maar er is consensus over het feit dat opvoedingsondersteuning ondergebracht dient te worden in het universele deel. Dit is opgenomen in het (ABC-)rapport Activiteiten Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar per Contactmoment [94]. Te denken valt aan voorlichting over actief en passief roken, alcoholgebruik, veiligheid, preventie van wiegendood, borstvoeding, voeding, eetproblemen, gewicht, huilbaby’s, opvoeding, bedplassen, mondverzorging, verzorging, beweging, ontwikkeling, spel, taalstimulering, ouder-kindhechting, weerbaarheid, leefstijl en seksualiteit. 

Deze voorlichting behoort aan alle jeugdigen/hun ouders gegeven te kunnen worden. In de praktijk gebeurt dat ook al. Daarom beveelt het voormalige Platform JGZ aan productgroep U4 uit te breiden met voorlichting gericht op opvoeding en het bevorderen van gezond gedrag. Dit advies wordt breed gedragen. In het licht van de ontwikkeling van de Centra voor Jeugd en Gezin, waarvan de JGZ een van de kernpartners is, komt de verbinding tot stand van de JGZ-taak voorlichting, advies, instructie en begeleiding met de Wmo-taken uit het prestatieveld opvoed- en opgroeiondersteuning. De daartoe benodigde competenties van CJG- en daarmee ook van JGZ-professionals zijn neergelegd in de competentiebeschrijvingen van de CJG-professionals [161]. Dat vraagt vanuit de traditie van de JGZ van jeugdartsen, jeugdverpleegkundigen en doktersassistentes, maar ook van maatschappelijk werkers, pedagogen en andere gedragswetenschappers competenties die in relatie staan tot de doelen van het Centrum voor Jeugd en Gezin, te weten: vraaggericht, klantversterkend, omgevingsgericht en samenwerkingsgericht werken en werken in een netwerkorganisatie en competenties die in relatie staan tot de kerntaken van:

  • signaleren, analyseren en indien nodig toeleiden naar (gespecialiseerde) hulp;
  • voorlichting, advies, informatie en hulp;
  • integrale zorg organiseren;
  • monitoren, screenen en vaccineren.

 

De functies van opvoedingsondersteuning in de JGZ zijn:

 

  • het geven van informatie en voorlichting over de ontwikkeling en opvoeding van kinderen;
  • het bieden van pedagogische advisering en lichte pedagogische hulp;
  • het signaleren van opvoedproblemen, het vroegtijdig onderkennen hiervan en het inschakelen van hulp;
  • het organiseren van informele, sociale, praktische en instrumentele steun van ouders bij de opvoeding;
  • het bevorderen van een stimulerende pedagogische en fysieke omgeving.

In samenhang met de zorg voor het totale opvoeden en opgroeien van jeugdigen hoort ook de functie het coördineren van zorg daartoe, maar de complexiteit van die functie vereist een aparte richtlijn, waartoe in de JGZ al een aanloop is genomen in de vorm van het ‘Standpunt versterken samenwerking JGZ en Bureau Jeugdzorg [227]. Deze functie blijft in deze richtlijn verder buiten beschouwing. In CJG-kader is daarvoor de Handreiking 1 gezin, 1 plan opgesteld [51].

Geschiedenis

De JGZ heeft zich de afgelopen eeuw sterk ingezet voor kind en ouder. Door haar inzet voor de zorg voor het gewone leven, het ‘ondersteunend meelopen met ouders’, een outreachende werkwijze en een missie voor gezondheid en welbevinden van ouder en kind heeft de JGZ een doorgaans goede naam verworven, vrijwel de gehele bevolking bereikt en volksgezondheidsdoelstellingen gerealiseerd. Al vanaf het begin hielden de kruisverenigingen zich ook bezig met de opvoeding en verzorging van kinderen. In de ‘Open brief aan moeders en allen die in kinderen belangstellen’ bepleitte Maria Sandberg-Geisweit van der Netten in 1899 om ouders te ondersteunen bij de opvoeding. In datzelfde jaar werd de eerste moeder- en bakercursus gegeven in Broek op Langendijk, in 1901 gevolgd door het eerste consultatiebureau voor zuigelingen in Den Haag. In 1927 werd dit uitgebreid met het ‘CB voor kleuters’. In 1928 werd het eerste Consultatiebureau voor Moeilijke Kinderen opgericht in Amsterdam door de juriste Eugenia Lekkerkerker, naar het Amerikaanse voorbeeld ‘Child Guidance Clinic’. Vanuit het Consultatiebureau voor Moeilijke Kinderen ontstonden later de ‘Medisch Opvoedkundig Bureaus’ die nu deel uitmaken van de ggz.

Het begrip opvoedingsondersteuning is in het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw naar voren gekomen, als eerste in het Spel- en Opvoedwinkelproject van de toenmalige Stichting Spel- en Opvoedingsvoorlichting (S&O). Deze landelijke stichting bracht in 1985 een eerste uitgebreide literatuurstudie uit [123]. De nota ‘Opvoeding ondersteund’ van de toenmalige Raad voor het Jeugdbeleid gaf in 1986 bredere bekendheid aan het begrip opvoedingsondersteuning. In 1989 publiceerde de Stichting Spel- en Opvoedingsvoorlichting het beleidsdocument: ‘Opvoedingsondersteuning. Een visie voor de negentiger jaren op de ondersteuning aan opvoeders.’ Cox en Buskop-Kobussen (2003)[76] wijzen op de traditionele voorlichtings- en preventietaken van de jeugdgezondheidszorg, onder meer op het gebied van hygiëne, opvoeding en verzorging. Die taken krijgen in de JGZ in navolging van de gezondheidsbevordering vanaf het eind van de 20e eeuw een impuls [181][239][131][290] en zijn anno 2010 uitgemond in de taken voorlichting (informatie) en advies geven, het versterken van de informele en sociale steun, signaleren, het bieden van lichte hulp, toeleiden en verwijzen. De jeugdgezondheidszorg heeft zich, zoals Hermanns (2007)[127] dat betitelt, ontwikkeld tot de ‘expert van het gewone leven’, die als de spin in het web van het CJG kan functioneren. Zij is nu een van de kernpartners van het CJG, samen met de gedragswetenschappers en de maatschappelijk werkers. Vooruitlopend op de transitie van de jeugdzorg komt deze richtlijn in dat perspectief tot stand.

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback