Met de meeste kinderen in Nederland gaat het goed. Hoogstens 5% heeft te maken met een opeenstapeling van problemen. 1 tot 4% van de ouders van kinderen tot en met 12 jaar heeft in het afgelopen jaar veel zorgen gehad over de opvoeding of ontwikkeling van hun kind. Een minderheid van 4 tot 6% van de kinderen heeft psychosociale problemen [328]. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling merkt daarbij op dat de sociale inbedding van gezinnen en de opvoeding verloren is gegaan [20]. En dat het beleid steeds meer is gefocust op die 15% van de kinderen en gezinnen waar het minder goed mee gaat.
Andere cijfers zijn:
- 6% van de ouders met thuiswonende kinderen van o tot 18 jaar maakt zich zorgen
- over een of meer kinderen of de opvoeding [73]. 28% van de ouders met thuiswonende kinderen tot 25 jaar in Zuid-Holland heeft soms (25%) of vaak (3%) problemen ervaren met de opvoeding in het laatste jaar (GGD Zuid-HollandWest, 2007).
- 50% van de ouders heeft soms vragen over het opvoeden en 3% vaak; 42% van de ouders ervaart soms en 2% ervaart vaak problemen met het opvoeden (Mathijsen en Bus, 2006).
- In het onderzoek naar de Haagse ‘canon van de opvoeding’ blijkt onder 40% van de ouders een aanwijsbare lacune in de kennis over opvoeden [83].
- 80% van de ouders praat een paar keer per jaar of meer met of krijgt advies over de opvoeding van ten minste één persoon uit hun sociale netwerk (SCP, 2011).
Vanuit hun professionele perspectief zien JGZ-professionals bij 10% van de ouders lichte opvoedproblemen, bij 4% matige opvoedproblemen en bij 1% zware opvoedproblemen. Bij 85%van de ouders hebben ze geen opvoedproblemen waargenomen [328]. Er is in 9% van de gevallen geen goede match tussen de behoefte van de ouders en de gesignaleerde noodzaak tot steun door de professionals [284]. Onder ouders met ernstigere problematiek neemt de mismatch eerder toe dan af [46].