Richtlijn: Opvoedondersteuning (2013)

Onderbouwing

Uitgangsvraag

Welke houdingen, communicatievaardigheden en competenties zijn nodig voor JGZ-medewerkers om de doelstellingen rond opvoedingsondersteuning (in het CJG) vorm te geven, welke scholingsmodule(s) is/zijn daarvoor nodig en op welke wijze moet borging van houdingen, vaardigheden en competenties plaatsvinden?

Conclusies

De werkgroep is van mening dat:

  • Opvoedingsondersteuning een professionaliseringslag nodig heeft, zowel op het gebied van de professionele uitvoering als op het gebied van de organisatie zelf. Dit door de kern van de verdere professionalisering te richten op de processen van en tussen professionals (het primaire werkproces, vraaggericht werken, samenwerking op alle niveaus, ketenzorg, informatie delen, cultuurverandering, verandermanagement, etc.) Hierdoor kan de JGZ maximaal van betekenis zijn voor jeugdigen en ouders waar het gaat om opvoeden en opgroeien, ontwikkeling en gezondheid.
  • Op alle niveaus van uitvoering, management en beleid vraaggericht – en waar nodig outreachend – gewerkt moet worden, uitgaande van de eigen kracht, ervaring en deskundigheid van ouders (empowerment).
  • Er een scholingsbudget gereserveerd moet worden voor (bij-/na)scholing gerelateerd aan opvoedingsondersteuning: gespreksvaardigheden en technieken, oplossingsgericht werken, intercultureel werken, leertheorie etc.
  • De equipering en kwaliteitsverbetering van de beroepsuitoefening van jeugdartsen en verpleegkundigen verder versterkt en gefaciliteerd moeten worden, met inbegrip van de realisering van de voorwaarden daartoe: beroepsregistratie en accreditatie.
  • Er een samenhangend pakket opvoedingsondersteuning ontwikkeld en geborgd moet worden.
  • Het gebruik van gezamenlijke standaarden, richtlijnen, protocollen en codes voor alle professionals die opvoedingsondersteuning geven gestimuleerd moet worden.
  • De samenhang in ondersteuning binnen de JGZ maar ook in het kader van het CJG en breder versterkt moet worden door adequaat samen te werken om de professional ‘in zijn eigen kracht en autonomie’ aan te spreken.
  • De cultuur van samenwerking, de missie en de visie van de JGZ werkzaam gemaakt moeten worden en moeten worden geïmplementeerd.
  • De laagdrempeligheid en het preventieve karakter van de JGZ geborgd moeten worden; er moet een positief imago neergezet worden, het preventieve karakter van de JGZ moet expliciet op de voorgrond worden gezet en empowerment in de uitvoeringspraktijk moet ‘handen en voeten’ krijgen.
  • Er een scholingsaanbod met programma’s voor opvoedingsondersteuning moet komen.
  • Elke organisatie een kwaliteitssysteem moet hebben dat goed geïmplementeerd en geborgd wordt. Voor de implementatie van een kwaliteitssysteem kan gebruikgemaakt worden van ‘implementatiewijzers’ (Fleuren, 2010; Ooms c.s., 2011).

Vaardigheden voor en houding bij het werken met ouders

De vaardigheden en houding van JGZ-professionals zijn van wezenlijk belang om de ondersteuning aan ouders te kunnen laten slagen. De houding van professionals komt tot uitdrukking in de wijze waarop de professional met ouders communiceert. Ouders hebben behoefte aan een warm en persoonlijk contact in de professionele relatie (Speetjens, Van der Linden en Goossens, 2009). Daarnaast blijken vertrouwen en een sensitieve, respectvolle en positief belangstellende bejegening voor ouders belangrijke voorwaarden om hulp te accepteren (RIVM, 2008; Ouders Online, 2011).

De cliënt-hulpverlenerrelatie
Uit verschillende bronnen komt naar voren dat persoonlijke kenmerken van de professional alsook zijn contactuele vaardigheden een grote rol spelen bij succesvolle opvoedingsondersteuning: ‘Kenmerken van hulpverleners blijken een sterkere voorspeller van de uitkomst van de hulpverlening dan de kenmerken van de cliënten. Volgens sommige onderzoekers is dit zelfs de meest krachtige van alle werkzame factoren, buitentherapeutische factoren daargelaten’ (Wampold, 2005, in Pijnenburg, 2010). De cliënt-hulpverlenerrelatie is een algemeen werkzame factor in de hulpverlening ongeacht de soort hulp en doelgroep (Van Yperen, 2003). In het rapport van Van Yperen, Van der Steege, Addink en Boendermaker (2010) is benoemd dat er overal veel betekenis wordt gegeven aan de factor cliënt-hulpverlenerrelatie. Zij geven daarbij wel aan dat deze bevinding hoofdzakelijk gebaseerd is op onderzoek naar de effecten van psychotherapie bij volwassenen. Een uitvoerige review van Ackerman en Hilsenroth (2003; in Van Yperen et al., 2010) werpt licht op de persoonlijke eigenschappen van de hulpverlener en de technieken die een rol spelen bij het beïnvloeden van de kwaliteit van de therapeutische relatie. Kenmerken van de hulpverlener zijn: flexibiliteit, eerlijkheid, het hebben van ervaring, respectvol handelend, betrouwbaarheid, zelfverzekerdheid, geïnteresseerd zijn, alert zijn, vriendelijkheid en openheid. Technieken zijn:

  • exploratief te werk gaan;
  • verdiepende vragen stellen;
  • reflecteren op thema’s;
  • steunend zijn;
  • successen uit het verleden benadrukken;
  • accurate interpretaties geven;
  • faciliteren bij het uitdrukken van emoties;
  • actief zijn;
  • bevestigen;
  • begrip tonen;
  • aansluiten bij de ervaringen van de cliënt.

Basishouding
De benodigde basishouding van CJG-professionals die opvoedingsondersteuning als taak hebben, kent drie basiselementen (Burggraaf-Huiskes, 2005):

  • Een sensitieve/responsieve houding van de professional: het zich kunnen verplaatsen in de ouder en gevoelig zijn voor signalen en daar adequaat op aansluiten.
  • Een positieve en ondersteunende benadering van ouders: optimisme uitstralen en geloof hebben in de mogelijkheden van ouders om vraagstukken zelf op te lossen.
  • Een zorgvuldige en respectvolle benadering van ouders en hun visie op opvoeding.
  • Naast deze houding zijn vier specifieke vaardigheden/attitudes belangrijk voor professionals die ouders pedagogisch adviseren (Burggraaf-Huiskes, 2005).
  • Actief luisteren: de professional laat door middel van houding, gebaar en ondersteunend taalgebruik merken dat hij met volle aandacht luistert (ook naar wat ‘achter de woorden ligt’).
  • Vragen stellen: hoewel gesloten vragen soms heel functioneel kunnen zijn, zijn open vragen veelal heel geschikt.
  • Samenvatten en structureren.
  • Lichaamstaal: de professionals is zich van zijn/haar eigen lichaamstaal bewust en stemt deze af op de ouder.

De hierboven omschreven basishouding komt overeen met de gewenste houding van jeugd- verpleegkundigen in de omgang met ouders in het kader van videohometraining (Eliens en Prinsen, 2008; Van der Veen, 2010). Deze basishouding wordt in grote lijnen ook in andere veelgebruikte opvoedingsondersteuningsprogramma’s beschreven. Uit onderzoek van Ouders Online (2011) naar wat ouders van de JGZ vinden, blijkt dat ook ouders bovengenoemde houdingsaspecten en vaardigheden belangrijk vinden in het contact met de professionals. Blokland (2010) beschrijft de kennis, houding en vaardigheden van een pedagogisch adviseur die individuele preventieve ondersteuning biedt aan ouders met milde opvoedingsproblematiek. Blokland (2010) geeft aan dat het werk van een pedagogisch adviseur is voorbehouden aan minimaal hbo-geschoolde beroepskrachten die aan het volgende profiel voldoen:

Kennis

  • Ontwikkelingspsychologische en pedagogische kennis over de (fasegebonden) ontwikkeling van kinderen
  • De meest voorkomende vragen en problemen van ouders.
  • Kennis van factoren die bijdragen aan het ontstaan en in stand houden van psychosociale problematiek bij kinderen en opvoedingsproblemen van ouders.
  • Bekendheid met de sociale leertheorie en gedragsmatige benadering van opvoedings- problemen.
  • Kennis van theorieën over ouderschap en opvoeden vanuit een multicultureel perspectief.
  • Theoretische en praktische kennis met betrekking tot opvoedingsondersteuning.
  • Kennis van de sociale kaart en voorzieningen voor ouders.

Houding

  • Een open, onpartijdige en niet-oordelende opstelling naar ouders toe waarbij de beroepskracht verder kan kijken dan de eigen opvoedingservaring en opvattingen.
  • Een empathische, positieve benadering met geloof in het eigen probleemoplossende vermogen van ouders.
  • Een respectvolle benaderingswijze, met inachtneming van de eigenheid, autonomie en privacy van gezinnen.
  • Bewustzijn van eigen gedrag en voorbeeldfunctie in gesprekken met ouders.
  • Kunnen reflecteren op eigen werkwijze, openstaan voor (kritische) feedback van anderen.

Vaardigheden

  • Goede communicatieve vaardigheden voor het scheppen van een vertrouwensbasis en veranderingsbereidheid bij ouders.
  • Analytisch vermogen: snel de kern van een vraag of probleem kunnen inschatten.
  • Didactische vaardigheden om ontwikkelingspsychologische inzichten en pedagogische kennis te kunnen vertalen in praktische suggesties en advisering op maat.
  • Kunnen werken vanuit het partnerschapsmodel, dat een gelijkwaardige inbreng en gezamenlijke besluitvorming als uitgangspunt neemt.
  • Kunnen werken aan empowerment en zelfregulatie door de competenties van ouders te versterken.
  • Flexibel kunnen inspelen op een diversiteit van opvoedingssituaties en een gevarieerde cliëntenpopulatie.
  • Professionele gespreksvoering, met een juiste balans van nabijheid en afstand:  eigen grenzen kunnen bewaken.
  • Goed kunnen samenwerken en netwerken binnen de lokale pedagogische infrastructuur.

Vraaggericht werken
Bij vraaggericht werken kiest de professional nadrukkelijk het perspectief van de ouder als uitgangspunt. De mening van de ouders over de ontwikkeling van hun kind is een bruikbare voorspeller gebleken voor toekomstige gedragsproblematiek (Rothbart en Bates, 1998, in: Tan c.s., 2005). Het centraal stellen van de mening van ouders over de opvoedingssituatie en eventuele interventies garandeert bovendien een grotere effectiviteit (Turnbull, 2000, in: Tan c.s., 2005). Verondersteld wordt dat ouders over het algemeen competent zijn in de opvoeding of competent kunnen worden. De wijze waarop een gesprek gevoerd wordt, moet zodanig zijn dat de aanwezige competenties bij de ouders versterkt worden. De JGZ- professional activeert de mogelijkheden van de ouder om zelf problemen te kunnen oplossen. Ouders worden zoveel mogelijk ondersteund in hun persoonlijke benadering van de opvoeding: wat willen de ouders en wat kunnen de ouders, wat past bij het gezin? De JGZ-professional sluit daar steeds met medeweging van de professionele kennis bij aan. Bovendien zoekt de medewerker altijd naar sterke punten van de ouder in de opvoedingssituatie. Door ouders daar bewust van te maken en van daaruit de opvoedingssituatie te versterken, neemt de kans op verbetering van de situatie en het voorkomen of verhelpen van problemen sterk toe. Met andere woorden: bij empowerment gaat het om het tot stand brengen van een gelijkwaardige samenwerking tussen de professional en de ouder. Om zo’n samenwerking tot stand te brengen moeten ouders op een positieve manier geactiveerd en aangemoedigd worden. Via de samenwerkingsrelatie met de ouders kan toe gewerkt worden naar een optimale situatie voor het hele gezin (Tan, Van den Boom en Hermanns, 2005). In 2011 heeft CJG Rijnmond zijn vraaggerichte aanpak gekoppeld aan de pedagogische visie waarbij zij verwachten dat (JGZ-)medewerkers naast de ouders gaan staan. Letterlijk zeggen ze: ‘Dat vraagt van de CJG Rijnmond-professional dat je er altijd “bent” voor alle ouders: informerend, stimulerend, bevragend, voortdurend in dialoog, anderen erbij betrek- kend, desnoods eropaf gaand, aansprekend en aanspreekbaar, waar nodig adviserend of (lichte) hulp verlenend met een brede kijk op de opvoedvragen, -zorgen en -problemen van ouders, zonder te verhullen, maar door aan te kaarten en bespreekbaar te maken, door te empoweren en zo nodig ook te bemoeien (je bent een sociale evenwichtskunstenaar), continu feedback te vragen op de geleverde dienstverlening, zo nodig nauw met anderen (school, kinderopvang, huisarts, jeugdzorg, etc.) samen te werken en altijd bereid het contact en de communicatie met ouders aan te gaan met als grenslijn dat nooit losgelaten wordt als de veiligheid van kinderen en jeugdigen in het geding is. En naast die ouders staande zet je samen altijd het belang van het kind voorop.’

Buitenlandse inzichten
Braun, Davis en Mansfield (2006) hebben in kaart gebracht welke factoren een rol spelen in de effectiviteit van ondersteuning aan ouders. Zij geven aan dat onderzoek suggereert dat de meest effectieve relatie tussen ouder en ondersteuner het gelijkwaardige-gesprekspartnerschap is. Partnerschap houdt dan in: actieve betrokkenheid, shared decision making (gezamenlijk beslissingen nemen), complementaire expertise, overeenstemming over doelen en processen, wederzijds vertrouwen en respect, openheid en eerlijkheid, duidelijke communicatie en onderhandeling. Dit partnerschap komt overeen met de door Muller beschreven dialooggerichte consultvoering (zie paragraaf 4.6). Hoe de relatie tot stand komt, hangt voor een groot deel af van kwaliteiten van de professional: toont hij respect en empathie, is hij ‘echt’, bescheiden, bedaard (gelijkmoedig), enthousiast, beschikt hij over persoonlijke integriteit en technische expertise (kennis)? Deze kwaliteiten worden zichtbaar in de communicatie met ouders: de professional kan actief luisteren, stimuleren en exploreren, empathisch reageren en samenvatten, en beschikt over veranderingsgerichte vaardigheden, onderhandelingsvaardigheden en probleemoplossende vaardigheden (Braun, Davis en Mansfield, 2006).

Eronen, Pincombe en Calabretto (2010) hebben onderzoek gedaan naar factoren die van belang zijn in de opvoedingsondersteuning gegeven door jeugdverpleegkundigen. Zij geven aan dat het erg belangrijk is dat jeugdverpleegkundigen bij de begeleiding aan ouders continu na moeten gaan of zij nog afgestemd zijn op de behoeften van het gezin. Ze moeten steeds kunnen reflecteren op hun handelen. Ouders zijn beter geholpen wanneer zij informatie, bronnen en ondersteuning krijgen om zo hun eigen keuze te kunnen maken in plaats van professioneel advies. De jeugdverpleegkundige moet de ouders ondersteunen om zelf een keuze te maken uit verschillende opties. Deze manier van informatieverschaffing verhoogt de kans dat ouders daadwerkelijk iets met het advies doen.

Anticiperende voorlichting
De eerste behoeften van ouders zijn gehoord te worden, hun vragen te kunnen voorleggen aan en hun zorgen te kunnen delen met een professional in de JGZ. Ze verwachten daarbij een professionele, luisterende houding in een gelijkwaardige samenwerking tussen JGZ en ouders met heldere en eenduidige adviezen op maat, die hen in hun rol positief bekrachtigen en niet tot problematisering, stigmatisering en registratie leiden. Wanneer de professional met de anticiperende voorlichting aansluit bij deze adviezen, zal er zelden sprake zijn van ‘betutteling’. Onder anticiperende voorlichting verstaat men het informeren van ouders over de normale ontwikkeling van kind, voordat er sprake is van ‘probleemgedrag’. Het doel is de kennis en het inzicht van ouders te vergroten, zodat ouders zelf een afweging kunnen maken hoe zij met bepaalde behoeften en het daarbij horende gedrag van het kind om willen gaan.

Beroepscompetenties voor het werken met ouders (buitenland)

In Groot-Brittannië zijn landelijk beroepscompetenties (standaarden) ontwikkeld voor het werken met ouders. Ze definiëren de competenties, vaardigheden, kennis en het begrip die het werken met ouders vereist. De principes en waardes voor het werken met ouders zijn (NIZW Jeugd, 2006; Pye Tait, 2006):

  • Opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering voldoen aan de rechten van het kind, zoals beschreven in het Verdrag inzake de rechten van het kind (1989) van de VN dat door Groot-Brittannië in december 1991 is aangenomen.
  • Begeleiders werken te allen tijde samen met de ouders.
  • Erken dat moeders, vaders en allen met een opvoedende rol unieke kennis en informatie over hun kinderen hebben.
  • Het gezin én de samenleving zijn verantwoordelijk voor kinderen, behalve als ouders over grenzen gaan en de veiligheid van het kind in het geding is. Dan ontstaat een maatschappelijke plicht tot ingrijpen.
  • Werk met ouders zonder een oordeel te vellen of te discrimineren. Versterk bestaande sterke punten, kennis en ervaring van de ouders.
  • Opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering dienen beschikbaar te zijn voor alle opvoeders; begeleiders werken met iedereen die een opvoedende rol vervult.
  • Respecteer verschillen op het gebied van sekse, culturele achtergrond en behoeftes van ouders.
  • Het werken met ouders veronderstelt dat een specifieke training is gevolgd.
  • Reflectie en een voortdurende zoektocht naar verbetering zijn noodzakelijk om het werk goed uit te voeren.

Enkele voorbeelden van Britse beroepsvaardigheden (klik voor een volledig overzicht), die kunnen dienen als inspiratiebron voor het werken met ouders zijn:

  • Draag bij aan een veilige omgeving voor iedereen.
    - Zorg ervoor dat ouders zich prettig en vertrouwd voelen.
    - Waardeer en respecteer de diversiteit in de cultuur en achtergrond van ouders.
  • Werk samen met ouders om hen te helpen hun eigen behoeftes te begrijpen en te vervullen.
    - Stel ouders in staat hun behoeften te onderzoeken.
    - Helpen ouders te voldoen aan de behoeftes die ze hebben vastgesteld.
  • Bied die dienstverlening aan ouders waaruit respect en waardering blijkt.
    - Luister naar de ouders en erken hun gevoelens en ervaringen.
    - Herken de sterke punten van de ouders en help ze deze te ontwikkelen.
    - Vergroot de waarde en erkenning van diversiteit in de opvoeding en samenleving.

Het verdient aanbeveling om in navolging van de Britten ook voor alle Nederlandse professionals die met ouders werken – in het onderwijs, in de kinderopvang, in de jeugdgezondheidszorg, het CJG, de sport, de jeugdzorg, et cetera – landelijke standaarden te ontwikkelen.

Competenties van professionals in de JGZ

Een beroepscompetentieprofiel biedt professionals een fundament voor hun werk en voorziet opleidingen van uitgangspunten voor leertrajecten (Buurman et al., 2009). In ons land bestaat nog geen beroepscompetentieprofiel voor ‘opvoedingsondersteuner’ (www.nji.nl). Wel bestaat er een profiel voor de verschillende disciplines werkzaam in de JGZ waarin de benodigde competenties beschreven staan.

Competentieprofiel jeugdarts
Het competentieprofiel van een jeugdarts na twee jaar opleiding bevat competenties op een aantal domeinen: medisch handelen, communicatie, samenwerking, kennis en wetenschap, maatschappelijk handelen en professionaliteit. De jeugdarts heeft het vermogen om op basis van geïntegreerde kennis, vaardigheden en houding adequaat te handelen in complexe beroepssituaties. Er zijn voor de jeugdarts geen specifieke competenties op het gebied van opvoedingsondersteuning beschreven (NJi/RIVM, 2008).

Competentieprofiel jeugdverpleegkundige
In het competentieprofiel van de jeugdverpleegkundige staat beschreven over welke competenties zij moet beschikken om haar taken binnen het Basistakenpakket JGZ op professionele wijze in te vullen. De twee taken van het Basistakenpakket die gerelateerd zijn aan opvoedingsondersteuning zijn ‘inschatten zorgbehoeften’ en ‘voorlichting, advies, instructie en begeleiding’. Voor de taak ‘inschatten zorgbehoefte’ is het belangrijk dat de jeugdverpleegkundige de zorgbehoefte (preventief) kan signaleren en analyseren. Hierbij is het van belang dat de jeugdverpleegkundige bij opvoedvragen en/of -problemen symptomen kan onderscheiden van een eventueel onderliggend probleem. Ook moet ze risicokinderen kunnen indiceren en een zorgplan op kunnen stellen. Hierdoor ontstaat een inschatting, plan of raming voor een optimale balans tussen de invloed van risicofactoren en beschermende factoren op het gezond opgroeien van jeugdigen. Voor de taak ‘voorlichting, advies, instructie en begeleiding’ moet de jeugdverpleegkundige universele, selectieve en geïndiceerde preventieve activiteiten uit kunnen voeren. Ook moet zij vroege interventies uit kunnen voeren en (nieuwe) sociale media kunnen gebruiken. Daarbij moet zij haar kennis gebruiken over het motiveren en stimuleren van gedragsverandering. Hierdoor wordt een gezonde verzorging, opvoeding, leefstijl en ontwikkeling bij een zo groot mogelijk aantal jeugdigen bereikt (Mast en Pool, 2005). 

Competentieprofiel verpleegkundig specialist preventie werkzaam in de JGZ
Voor verpleegkundig specialisten preventie werkzaam in de JGZ is een specifiek profiel opgesteld. Naast kennis moeten zij sociale vaardigheden bezitten om gedragsverandering bij ouders en hun naasten te verwezenlijken en weerstanden te overbruggen. Hiervoor zijn tact, geduld, inlevingsvermogen en overredingskracht noodzakelijk en de verpleegkundig specialist moet kunnen luisteren. Kunnen motiveren, stimuleren en corrigeren zijn van belang bij het geven van coaching, supervisie, scholing en instructie aan jeugdverpleegkundigen, jeugdartsen en andere betrokken hulpverleners. Een voorbeeld van het profiel van de verpleegkundig specialist preventie (werkzaam in de JGZ) van de Zorggroep Almere is te vinden in de bijlage. In grove lijnen wordt dit profiel ook in andere organisaties gehanteerd.

Competentieprofiel doktersassistenten
Voor doktersassistenten werkzaam in de JGZ zijn competenties geformuleerd voor de drie kerntaken die zij hebben. Opvoedingsondersteuning valt onder kerntaak 1, zorg dragen voor intake, voorlichting en advies, en daarvoor zijn de volgende competenties geformuleerd (NVDA, 2010). De doktersassistente is in staat:

  • Tot het zelfstandig uitvoeren van screenings.
  • Om volgens protocol, werkinstructie, triage zelfstandig uit te voeren. Zij is in staat om af te wegen of het betrekken van of verwijzen naar een andere discipline noodzakelijk is voor het behalen van de hulpverleningsdoelen.
  • Om de jeugdigen en opvoeders op een hulpvaardige manier te benaderen zodat de jeugdigen en/of opvoeders zich op hun gemak voelen en weten zij kunnen verwachten tijdens de uitvoering van de screening.
  • Om in haar werk bewust en systematisch rekening te houden met het unieke referentie- kader van de jeugdigen, de opvoeders en het opvoedingsklimaat.
  • Helder en zorgvuldig te communiceren met de jeugdigen en opvoeders.
  • Verschillende gesprekstechnieken te hanteren, zoals motiverende en activerende gesprekstechnieken.
  • Om in contact met de jeugdigen en opvoeders verbaal en non-verbaal te signaleren welke behoefte de jeugdigen en hun opvoeders hebben.
  • Beschikbare digitale middelen (chat, mail, website) in te zetten en te hanteren als het gaat om het geven van advies en informatie.
  • Zowel individuele als groepsvoorlichting te geven over leefstijlthema’s.

Vereiste competenties van CJG-professionals
Voor CJG-professionals in het algemeen is een aantal competenties opgesteld. Bij het beschrijven van competenties van professionals binnen het CJG wordt onderscheid gemaakt tussen competenties die in relatie staan tot de doelstellingen van het CJG en competenties die in relatie staan tot de kerntaken van het CJG (ministerie voor Jeugd en Gezin, 2010). De competenties die in relatie staan tot de doelstellingen van het CJG zijn onderverdeeld in vijf clusters (ministerie voor Jeugd en Gezin, 2010; Van de Haterd et al., 2010):

1. vraaggericht werken
De professional gaat uit van de (al dan niet expliciete) vragen, wensen en behoeften van jeugdigen en hun opvoeders op het gebied van gezondheid, ontwikkelingen, opgroeien en opvoeden. Hierbij kan het, behalve om individuele vragen, ook gaan om collectieve opvoedingsvragen. De professional levert dus ook preventie, ondersteuning, hulp of zorg gericht op de totale doelgroep van de in Nederland wonende jeugdigen en hun ouders.

2. klantversterkend werken
De professional doet een beroep op de eigen kracht en het probleemoplossende vermogen van de jeugdigen, opvoeders en hun sociale omgeving. De professional ondersteunt mensen om zelf een oplossing te vinden voor hun problemen.

3. Omgevingsgericht werken
De professional is omgevingsgericht. Hij/zij signaleert individuele problemen van jeugdigen én maatschappelijke ontwikkelingen en neemt op basis daarvan initiatief.

4. samenwerkingsgericht werken
Binnen het CJG is effectief samenwerken van essentieel belang. Het gaat hierbij om vertrouwen tussen professionals, om kennis over elkaars professie en organisatie en om eenduidigheid in taalgebruik. De professional is actief in samenwerkings- en ketenverbanden en vervult de verantwoordelijkheid die hij/zij in die verbanden draagt. 

5. Werken in een netwerkorganisatie
De professionals zijn de kracht en het visitekaartje van het CJG. Daarom is het van belang dat alle professionals weten waar het CJG voor staat, de visie van het centrum onderschrijven en deze uitdragen in hun manier van werken met ouders en jeugdigen.

De specifieke competenties behorende bij de doelstellingen en taken van het CJG zijn beschreven door Van de Haterd et al. (2010). Competenties gerelateerd aan de taken het geven van informatie, voorlichting, advies, instructie en begeleiding en het bieden van passende (lichte) hulp zijn relevant voor opvoedingsondersteuning in het CJG.

Competenties voor het geven van online opvoedingsondersteuning
Online hulpverlening, waaronder opvoedingsondersteuning aan ouders, maakt een steeds groter deel uit van de gereedschapskist van moderne hulpverleners. Verdere groei van deze vorm van hulp of ondersteuning valt daarbij te verwachten (Schalken, 2010). Aan beroeps- krachten die online hulp geven worden geen specifieke eisen gesteld. In de praktijk blijkt dat het bieden van online hulp andere kennis en vaardigheden van beroepskrachten vraagt dan reguliere hulpverlening. Naast ervaring met typen, computers en internet vraagt online hulp vooral specifieke communicatieve vaardigheden, omdat non-verbale informatie ontbreekt (www.nji.nl). Het Nederlands Jeugdinstituut heeft samen met deskundigen op het gebied van online hulp en opvoedingsondersteuning (een zogenaamde kenniskring) de competenties en randvoorwaarden voor het geven van online opvoedingsondersteuning beschreven (Ligtermoet, Vergeer en Zwikker, 2011). Hierin staan zowel de overall kwalificaties als professionele opvoedingsondersteuner beschreven alsook de digitale competenties.

Zelfreflectie
Naar aanleiding van vragen vanuit de praktijktest van de richtlijn Opvoedingsondersteuning is een eerste aanzet gemaakt voor een ‘zelfreflectie-instrument individuele opvoedingsondersteuning’ voor JGZ-professionals. Hierin zijn diverse competenties beschreven waarbij professionals kunnen aangeven in hoeverre zij over bepaalde competenties beschikken. Het is een eerste aanzet en dus een ontwikkelingsmodel. Dit zal afgestemd moeten worden op andere competentieprofielen van de JGZ (die in ontwikkeling zijn). 

Interculturele competenties

Ince en Van de Berg (2010) beschrijven in de ‘Overzichtsstudie interventies voor migrantenjeugd’ (2010) over welke interculturele competenties professionals dienen te beschikken. Op basis van zowel internationale als nationale literatuur kan geconcludeerd worden dat de houding en vaardigheden van de professional doorslaggevend zijn voor het slagen van opvoedingsondersteuning aan allochtone ouders. Als belangrijke vaardigheden onderscheiden zij onder meer waakzaamheid voor vooroordelen, het tonen van belangstelling, een positieve benadering en daadkrachtig optreden. Sensitiviteit van de professional en respect voor de culturele achtergrond van het gezin zijn volgens hen zelfs cruciaal om een vertrouwens- band te ontwikkelen met gezinnen. Sensitiviteit houdt in: culturele vooroordelen vermijden, maar ook vooroordelen op basis van sociaal-economische positie, gezinsstructuur, gender, generatie en acculturatie. Bij gezinsondersteuning bij etnische minderheden moet het belang van een vriendelijke, gastvrije en respectvolle houding benadrukt worden. Daarbinnen zijn vooral luisteren, openstaan, empathie, inlevingsvermogen, flexibiliteit en geduld belangrijk (Ince en Van de Berg, 2010). Intercultureel werken vereist niet zozeer specifieke vaardigheden, maar stelt vooral extra eisen aan algemene vaardigheden als nieuwsgierigheid, respect, kennis en flexibiliteit. Bij de opbouw van de werkrelatie kijkt men meer systematisch en meer contextueel en zijn bejegenings- en motiveringsaspecten essentieel (Ince en Van de Berg, 2010). Naast de hierboven beschreven basishouding ten aanzien van minderheden is kennis over culturele opvattingen en religieuze achtergronden van belang bij het geven van opvoedingsondersteuning aan allochtone ouders. Veel niet-westerse migranten komen bijvoorbeeld uit een collectivistische samenleving, waarin mensen sterker op de eigen familie zijn gericht, meer tijd met de familie doorbrengen en waarbinnen de relaties hiërarchischer zijn en een grotere afhankelijkheid wordt ervaren tussen generaties. Terwijl in een individualistische samenleving mensen vooral voor zichzelf en hun gezin zorgen en de relaties gelijkwaardiger zijn en waarbinnen de autonomie gehandhaafd blijft. In de opvoeding kan daardoor meer nadruk op conformisme – aanpassing aan de groep – dan op autonomie, zelfontplooiing en zelfbepaling liggen (Kalthoff, 2009). Dat geldt overigens meer voor ouders van de eerste generatie, met een lage opleiding, een islamitische achtergrond en een plattelandsachtergrond (Pels en Vollebergh, 2006).

Communicatie met migrantengezinnen
In het werken met moeilijk bereikbare gezinnen is het van groot belang een vertrouwensband te ontwikkelen. Het opbouwen van een band is een kwestie van een lange adem. Het opbouwen van een vertrouwensrelatie met Turkse en Marokkaanse ouders kost relatief veel tijd en investering en vraagt daardoor extra aandacht. Aansluiten bij de cultuur van de ouders werkt bevorderend. Verder is vertrouwen op te bouwen door middel van communicatie die niet direct verbonden is aan het aanbod, door een meer persoonlijke benadering, huisbezoeken, het warm houden van contacten en door iets voor de gemeenschap te doen. Randvoorwaarden zijn voldoende veiligheid bieden, begrip tonen voor de situatie en zorgen en twijfels serieus nemen. Een open en onbevangen benadering vraagt van professionals inzicht in de veronderstellingen, waarden en normen die hun eigen leven domineren en vraagt wat hun denken en beleving als goed, normaal en nastrevenswaardig wordt beschouwd, los te laten. Zo ontstaat er een relatie die meer op samenwerking is gebaseerd. Als mensen zich op deze manier serieus genomen voelen, zijn ze eerder gemotiveerd en valt er veel meer te bereiken (Ince en Van de Berg, 2010). Ook moet de professional in staat zijn zich aan te passen aan het opleidingsniveau, de basisvaardigheden, kennis, het abstractievermogen en de beheersing van het Nederlands van ouders (Van Leeuwen, 2011).

Empowerment bij migrantengezinnen
Empowerment, het stimuleren van denken vanuit eigen kracht en kwaliteit, is belangrijk ten aanzien van migrantengezinnen. Het is wenselijk dat professionals zich richten op het ontwik- kelen van copingvaardigheden, dat zij de gezonde kanten van de ouders benadrukken (niet problematiseren) en hen uit de slachtofferrol proberen te halen en te houden. Een manier om dit te bereiken, is door hen te betrekken bij diensten die zij aangeboden krijgen en met name bij het nemen van beslissingen. Uit een overzicht van good-practice-oudertrainingen blijkt dat het belangrijk is innovatieve rollen te vinden voor ouders. Het is bijvoorbeeld mogelijk ouders zelf in te zetten om outreachend te werken en relaties op te bouwen met andere ouders (Ince en Van de Berg, 2010; zie verder ook thema 5).

Competenties gericht op samenwerken

Hoewel deze niet specifiek voor opvoedingsondersteuning gelden, zijn er competenties opgesteld voor CJG-professionals op het gebied van samenwerking (Van de Haterd, Kluft, Baan, Zwikker en Hens, 2010). Deze competenties – als uitwerking van de eerder genoemde basiscompetenties – worden hieronder beschreven aangezien JGZ-professionals in toenemende mate onderdeel zijn van en samenwerken met andere disciplines.

Competenties waarover professionals in het CJG zouden moeten beschikken:

  • De professional is in staat duidelijk met collega’s en professionals van andere disciplines te communiceren over de werkzaamheden zodat een goede afstemming plaatsvindt.
  • De professional is in staat de expertise van professionals van andere disciplines te respecteren en op hun waarde te schatten.
  • De professional is in staat de expertise van de ouders te respecteren en op hun waarde te schatten.
  • De professional heeft het vermogen contact te leggen en te onderhouden met ouders en/of jeugdigen, professionals van andere disciplines en organisaties die betrokken zijn bij de jeugdigen of opvoeders en kan hen motiveren optimaal samen te werken waardoor de hulpverlening met goede onderlinge afstemming plaatsvindt.
  • De professional kan informatie overbrengen op een voor de ouder begrijpelijke wijze en is in staat – met name als er een taalprobleem is – gebruik te maken van non-verbale communicatie en visuele communicatiemiddelen, passend bij de communicatiestijl van de ouder.
  • De professional rapporteert op transparante wijze aan ouders en/of jeugdigen, collega’s en samenwerkingspartners omtrent de individuele of collectieve gezondheid, ontwikkeling, opgroei- en opvoedingssituatie van jeugdigen.
  • De professional is in staat zich inhoudelijk en materieel te verantwoorden aan de jeugdige, opvoeders, zijn/haar organisatie, professionals van andere disciplines, beroepsverenigingen en juridische instanties, zodat inzicht ontstaat in de gevolgde handelwijze.
  • De professional is in staat om initiatief te tonen en te denken in kansen en mogelijkheden.
  • De professional is in staat om situaties tegemoet te treden waarin het verloop van de communicatie onvoorspelbaar is.
  • De professional beheerst vergader-, lobby- en onderhandelingstechnieken.
  • De professional heeft kennis over signaleringsinstrumenten en evidencebased interventies.

Samenwerken tussen disciplines

  • De professional in het CJG is in staat informatie over de opvoeding van jeugdigen te vertalen en te bespreken met professionele medeopvoeders in het onderwijs en andere organisaties die betrokken zijn bij de zorg voor jeugdigen.
  • De professional in het CJG weet welke professionals van andere organisaties betrokken zijn bij de jeugdigen of opvoeders, kan hulp coördineren en kan iedereen motiveren samen te werken en de werkzaamheden onderling goed af te stemmen.
  • De professional kan andere professionals helpen en steunen bij het uitvoeren van de vastgestelde taken en functies om de doelen en het beleid binnen de afdeling ten behoeve van de opvoedingsondersteuning aan de ouder(s) en het kind te realiseren.
  • De professional is in staat effectief intercollegiaal te consulteren, zowel wat betreft individuele als collectieve zorg en de eigen deskundigheid en kennis te delen met professionals van andere disciplines.
  • De professional is in staat professionals van andere disciplines te begeleiden in het methodisch werken en oplossingsgericht werken.

Samenwerken en coördineren in de keten

  • De professional in het CJG is in staat om inhoudelijke verantwoordelijkheid op zich te nemen ten opzichte van professionals van andere disciplines en ketenpartners door op overtuigende en transparante wijze hun expertise uit te dragen. Zij kunnen verschillende visies samenvoegen tot een breed gedragen plan dat ten uitvoer wordt gebracht.
  • De professional is in staat om het vertrouwen te winnen van en samen te werken met sleutelfiguren en (migranten-/bewoners)organisaties in de wijk.
  • De professional is in staat de preventieve zorg als een continu en integraal proces te laten verlopen dat gericht is op de gezondheid, ontwikkeling, het opgroeien en opvoeden van jeugdigen. Zo nodig wordt doorverwezen naar derden.
  • De professional is in staat om samenwerkingsactiviteiten te coördineren zodat de doelen van een plan van aanpak worden gerealiseerd.
  • De professional heeft kennis over verschillende methoden en technieken en kan die gebruiken om bij dreigende stagnatie een situatie open te breken.
  • De professional is in staat de werkzaamheden systematisch en nauwkeurig uit te voeren in een situatie waarin verschillende werkprocessen tegelijkertijd aandacht vragen.
  • De professional is in staat om professionals op beleidsniveau te mobiliseren om structurele (keten)samenwerking te organiseren.
  • De professional is in staat doeltreffend bij te dragen aan inter- en multidisciplinaire (keten)samenwerking.
  • De professional is in staat inzichtelijk te maken waar de zorgcoördinatie per geval ligt.
  • De professional is in staat werkprocessen binnen de keten waar mogelijk te standaardiseren.
  • De professional is in staat om doorzettingsmacht te organiseren.
  • De professional is in staat om te achterhalen welke personen uit de sociale omgeving en welke organisaties buiten de hulpverlening de jeugdige of zijn opvoeders kunnen steunen en betrekt hen bij het realiseren van de gestelde doelen.
  • De professional is in staat om steun te zoeken bij andere professionals om de verantwoording te kunnen dragen voor het veilig en gezond opgroeien.
  • De professional is in staat de verwijsindex te hanteren en bespreekbaar te maken in direct contact met de jeugdige en/of opvoeders.

Scholing

Professionals op het gebied van opvoedingsondersteuning hebben meestal verschillende opleidingen gevolgd. Opvoedingsondersteuning kent geen specifiek opleidingstraject anders dan als afstudeerrichting van sommige hbo- of universitaire opleidingen pedagogiek. In vele andere opleidingen is opvoedingsondersteuning een aandachtsgebied en wordt zij in modules aangeboden (www.nji.nl). Veel programma’s die voor opvoedingsondersteuning ingezet worden (bijvoorbeeld Home-Start, Samen Starten, Stevig Ouderschap, Triple P of VoorZorg), kennen een apart scholingstraject. Binnen deze scholingstrajecten komen vaak thema’s als motiverende gespreksvoering, oplossingsgericht werken of dialooggericht werken aan de orde.

(Basis)opleiding
Artsen werkzaam in de JGZ hebben de opleiding tot jeugdarts gevolgd. Jeugdartsen hebben de opleiding jeugdgezondheidszorg gevolgd, dit is een profielopleiding van de opleiding arts maatschappij en gezondheid. Deze opleiding bevat modules gericht op signaleren en (vroegtijdige) effectieve interventies en opvoedingsondersteuning (www.tno.nl; www.nspoh.nl). Jeugdverpleegkundigen hebben de hbo-opleiding verpleegkunde gevolgd. Voor jeugdverpleegkundigen is er een post-hbo-opleiding jeugdgezondheidszorg (deeltijd) beschikbaar die verzorgd wordt vanuit de Hogeschool van Leiden Hogeschool van Utrecht en vanaf maart ook Avans Hogeschool. In deze opleiding van ongeveer een jaar krijgen de thema’s opvoedingsondersteuning en pedagogische advisering ruim de aandacht. Ook thema’s als samenwerken in netwerken, preventie van kindermishandeling, deskundigheidsbevordering (o.a. gespreksvoering), interculturele gespreksvoering en persoonlijke effectiviteit (incl. supervisie) zijn onderdeel van deze opleiding (zie voor meer informatie: www.hsleiden.nlwww.cursussen.hu.nl en www.avansplus.nl. Daarnaast bieden de Hogeschool van Utrecht en Avansplus een zesdaagse introductiecursus aan voor nieuwe jeugdverpleegkundigen. De cursus bestaat uit twee delen: drie dagen gericht op de JGZ 0-4 en drie dagen gericht op de JGZ 4-19. Hier kunnen meer ervaren jeugdverpleegkundigen die met een andere leeftijdsgroep gaan werken of die in een organisatie werken die zich gaat richten op de groep 0-19, zich ook bijscholen. Tijdens deze introductiecursus komen thema’s als signaleren van risico’s en een adequaat vervolg hiervan, hanteren van opvoedingsadviezen, diverse methoden voor gespreksvoering en de rol van de jeugdverpleegkundige in de zorg coördinatie aan bod (www.cursussen.hu.nl). Jeugdverpleegkundigen kunnen ook de post-hbo-opleiding tot verpleegkundig specialist preventie doen. Zie voor meer informatie www.verpleegkundigspecialismen.nl. Eronen, Pincombe en Calabretto (2010) geven aan dat het belangrijk is dat post-hbo-programma’s voor jeugdverpleegkundigen ook aandacht besteden aan het cliëntgericht werken in de opvoedingsondersteuning vanuit de empowermentgedachte. Door jeugd- verpleegkundigen te versterken in het kunnen reflecteren op hun handelen en het versterken van (communicatie)vaardigheden en technieken zijn zij beter in staat aan te kunnen sluiten bij de behoefte van de ouders. Ze moeten vaardigheden ontwikkelen/versterken in het exploreren van mogelijkheden en het ondersteunen van ouders om zelf een beslissing te maken. Continue ontwikkelingsprogramma’s voor professionals, zoals intervisie en supervisie, bieden de professionals de mogelijkheid van elkaar te leren en zichzelf te ontwikkelen.

Bij- en nascholing
In de databank na- en bijscholing van het Nederlands Jeugdinstituut zijn scholingen opgenomen voor opvoedingsondersteuning geschikt voor alle professionals (www.nji.nl). Als voorbeelden mogen dienen:

  • Basiscursus PPG (ouderbegeleiding en opvoedingsondersteuning) van de Hogeschool Utrecht.
  • Training intercultureel werken van Pharos of Tamam Training & Advies.
  • Post-hbo-opleiding jeugd en gezin: outreachend en oplossingsgericht werken aangeboden door de RINO Groep in Utrecht.
  • Vaders & Opvoeding aangeboden door JSO Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling in Gouda.

ZonMw biedt in het kader van het duurzaam bevorderen van intercultureel vakmanschap laagdrempelige trainingen en workshops aan. Het doel is de migrantenjeugd en hun ouders beter te bereiken en hen adequate hulp en ondersteuning bij de opvoeding te bieden en dit te borgen.

Scholing gericht op gespreksvoering
Motiverende gespreksvoering
Motiverende gespreksvoering – ontwikkeld door Miller en Rollnick (2002) – is een directieve, maar cliëntgerichte methode om cliënten te helpen hun ambivalentie te overwinnen en hun intrinsieke motivatie te versterken, zodat zij in staat zijn hun gedrag te veranderen. Ook in de JGZ wordt deze methodiek gebruikt, onder andere bij bemoeizorg (Rots-de Vries, Kroesbergen, Van de Goor, 2009). Het belangrijkste uitgangspunt van motiverende gespreksvoering is dat bereidheid tot verandering niet gezien wordt als een vaststaand kenmerk van een ouder, maar als een variërend resultaat van interpersoonlijke interactie. De professional lokt bij de ouder de motivatie om te veranderen uit in plaats van deze op te leggen. Het gaat erom dat de professional en de ouders samenwerken, waarbij ieder zijn eigen inbreng heeft. Miller en Rollnick (2002) menen dat motiverende gespreksvoering gebaseerd is op de volgende principes:

  • Empathie uitdrukken. Essentieel voor motiverende gespreksvoering is een empathische stijl. De houding van de professional moet accepterend zijn en hij/zij moet uitgaan van de overtuiging dat ambivalentie normaal is.
  • Ontwikkelen van discrepantie. Voor een verandering in het gedrag van de ouders is het nodig dat er een discrepantie ontstaat tussen het huidige gedrag en belangrijke doelen of waarden die de ouder heeft. De ouder moet ontdekken waarom het belangrijk voor hem is om te veranderen.
  • Vermijden van discussie. In discussie gaan werkt averechts, evenals de ouder direct proberen te overtuigen.
  • Omgaan met weerstand. Weerstand wordt niet zozeer bestreden maar erkend en onder- zocht. Doel hiervan is de ouder te helpen om zijn kijk op het probleem te wijzigen.
  • Self-efficacy ondersteunen. De professional heeft vertrouwen in de ouder en zijn capaciteiten en laat dat duidelijk merken. Hierdoor raakt de ouder ook meer overtuigd van zijn kwaliteiten, wat een belangrijke voorwaarde is voor gedragsverandering. Technieken die kenmerkend zijn voor motiverende gespreksvoering zijn: reflectief luisteren, omgaan met weerstand, agenda bepalen, toestemming vragen en uitlokken van verandertaal.

Hoewel motiverende gespreksvoering in Nederland veelvuldig gebruikt wordt, zijn de effecten hier nog niet onderzocht. In het buitenland is wel onderzoek gedaan naar motiverende gespreksvoering en daar worden voor verschillende doelgroepen wel positieve effecten gevonden. Ook is het niet bekend hoeveel training professionals nodig hebben om motiverende gespreksvoering effectief en zoals bedoeld te kunnen uitvoeren. Wel blijkt een sensitieve, goed getrainde professional beter in staat om met de natuurlijk weerstand om te gaan die bij ouders kan ontstaan wanneer zij van buitenaf advies over de opvoeding of gezinsdynamiek krijgen (Bartelink, 2010a).

Oplossingsgericht werken
Centraal uitgangspunt van het oplossingsgericht werken is dat professionals de ouders niet rechtstreeks beïnvloeden, maar dat ouders zichzelf veranderen. Het oplossingsgericht werken wordt door JGZ-professionals al langer toegepast in vormen van outreachende zorg, bij de methodiek ‘Bemoeizorg’ (Rots-de Vries, Kroesbergen en Van de Goor, 2009) en in de zorg- en adviesteams op scholen. Deze manier van kijken naar een gezin wordt binnen het oplossingsgericht werken aangeduid als het centraal stellen van het ‘referentie- kader’ van het gezin. Dit betekent dat de probleemdefinities en oplossingsrichtingen die het gezin aandraagt, worden geaccepteerd en overgenomen. De professional stelt zich hierbij niet op als de expert in probleemanalyse en in het plegen van daarop gebaseerde interventies. In plaats daarvan is hij deskundig in het onderzoeken van de referentiekaders en in het begeleiden van het proces. Dit vraagt om een begeleidingshouding van ‘niet weten’. Hierbij gaat de professional ervan uit dat de ouder goede redenen heeft voor zijn denkpatroon en voor zijn gedrag. Hij legt een onvervalste en grote nieuwsgierigheid aan de dag naar de visies en verklaringen van de cliënt (Rots-de Vries, Kroesbergen en Van de Goor, 2009).

Naar oplossingsgericht werken in de JGZ is nog geen wetenschappelijk onderzoek gedaan. Ook onderzoek naar oplossingsgerichte therapie bij kinderen, jongeren en gezinnen in het algemeen staat nog in de kinderschoenen. Toch zijn er diverse meta-analyses en reviews die een overzicht geven van de effecten. In het algemeen concluderen onderzoekers voorzichtig – in verband met de kwaliteit van de onderzoeken – dat oplossingsgerichte therapie positieve effecten heeft (Bartelink, 2010b). Oplossingsgerichte therapie werkt beter dan helemaal geen behandeling en is soms effectiever dan de gebruikelijke behandeling. Stams en collega’s (2006; in Bartelink, 2010b) en Kim en Franklin (2009; in Bartelink, 2010b) komen tot de conclusie dat de effectiviteit van oplossingsgerichte therapie net zo groot is als die van andere effectieve behandelingen. Omdat een oplossingsgerichte behandeling over het algemeen korter is, wordt het positieve resultaat in minder tijd bereikt.

Oplossingsgericht werken vertoont duidelijke overeenkomsten met motiverende gespreks- voering. De methoden maken principes als ‘aansluiten bij de ouder’ en ‘empowerment’ concreter en hebben enkele overeenkomstige basisgedachten:

  • Het vertrekpunt is de beleving en de percepties van het gezin. De professional is hier uitgesproken benieuwd naar.
  • In de verhouding tussen de professional en de ouders is eerder sprake van een gelijkwaar- dig partnerschap dan van een rolverdeling ‘deskundige professional’ en ‘onwetende cliënt’.
  • Er wordt aangesloten op de sterke kanten van het gezin, zonder de beperkingen uit het oog te verliezen.
  • Er worden handvatten geboden om met weerstand om te gaan (Rots-de Vries, Kroesbergen en Van de Goor, 2009).

Het grootste verschil is dat oplossingsgericht werken meer gericht is op het ‘hoe’ van veranderen en motiverende gespreksvoering meer op het ‘waarom’. Door dit verschil zouden ze elkaar mogelijk ook kunnen aanvullen. Het effect van de integratie van beide methodieken is nog niet onderzocht. Wetenschappelijk onderzoek naar de vraag wanneer, voor welke problematiek en bij welke doelgroepen oplossingsgericht werken het meest effectief is, is volop gaande, maar nog wel in ontwikkeling (Bartelink, 2010).

Dialooggerichte consultvoering
Een taak van jeugdverpleegkundigen rondom opvoedingsondersteuning betreft het verhelderen van signalen en vragen van ouders, het vinden van eigen oplossingen van ouders en het verhogen van de competentie van ouders door te luisteren, emotionele ondersteuning te geven, hen te bevestigen in hun aanpak en oplossing en aanvullende suggesties te geven. Muller (2001) heeft een gesprekstechniek ontwikkeld die toegepast kan worden door jeugdverpleegkundigen. In de gespreksmethodiek staan verschillende kernwaarden centraal:

  1. Opening van het consult  
    De opening van het consult bepaalt de mate waarin de ouder zich op zijn gemak voelt en participeert in het gesprek. De opening kan op verschillende manieren plaatsvinden. Zo is het belangrijk om de ouder met het kind een warm welkom te geven door ze op te halen uit de wachtkamer, te begroeten, handen te schudden, namen te noemen en een kort sociaal praatje te maken om de spanning te reduceren. Dit maakt het gesprek tevens persoonlijker. Het is hierbij van belang om uit te stralen dat er op de cliënt gerekend is.  Ook is het van belang om gelijkwaardigheid te creëren binnen het gesprek, op zowel verbale als non-verbale wijze. Dit kan gedaan worden door het taalgebruik aan te passen aan de ouder en het kind (Muller, 2001).
  2. Het transparant maken van de structuur van het consult  
    Het gesprek bij de JGZ 0-4 jaar heeft een directief karakter met een duidelijke structuur waarbij een globale fase-indeling wordt gehanteerd. Daarmee wordt ook de kwaliteit van het gesprek duidelijker. Bovendien geldt dat alles wat de ouder ‘weet’, de ouder meer doet ontspannen. Het samen opstellen van de agenda biedt de ouder de mogelijkheid om onderwerpen voor het consult in te brengen. Dit draagt ertoe bij dat in het gesprek de belangrijkste zaken worden besproken en dat de ouders hun doel bereiken en daardoor tevreden zijn over het consult. Daarnaast is het goed om aan het einde van een consult bij ouders te informeren of alles voldoende is besproken. Dit geeft ouders de mogelijkheid om kwesties waar men zich bij het begin van het consult nog te onzeker over voelde, alsnog aan de orde te stellen (Vandemeulebroecke et al., 2002).
  3. Gelijkwaardige partners  
    De ouder wordt bejegend als gelijkwaardige gesprekspartner. De ouder is zowel hulpvrager als hulpverlener. De ouder dient in een gesprek beschouwd te worden als een soort collega: de ouder bezit dieptekennis, hij/zij kent zijn/haar kind het beste. De jeugdverpleegkundige beschikt over de breedtekennis, zij ziet veel kinderen in dezelfde leeftijd. Jeugdverpleegkundigen moeten bereid zijn de touwtjes uit handen te geven, ouders moeten leren dat zij zich duidelijker opstellen, in die zin dat zij proberen duidelijker hun vragen of problemen te verwoorden (Habekothé, 1997).
  4. Interactie tussen cliënten en hun kinderen en de jeugdverpleegkundige tijdens het consult  
    Opmerkingen van de ouder moeten serieus genomen worden. Het stellen van een opvoedingsvraag is voor ouders moeilijker dan het stellen van een vraag op medisch gebied. De vragen rondom opvoedingsgerelateerde zaken worden dan ook vaak verpakt voorgelegd. Als deze vervolgens niet worden verhelderd, gaat de ouder niet tevreden naar huis (Habekothé, 1997). Er moet dus altijd ingegaan worden op de opmerkingen van de ouder, om de betekenis ervan te checken. Daarmee maak je effectiever gebruik van het signaleringsvermogen van de ouder. Veel ouders uiten de signalen namelijk niet direct, maar verpakt in opmerkingen of non-verbaal (Muller, 2001). Daarnaast blijkt dat ouders uit ervaring zelf in een vroeg stadium al vermoedens hebben dat er iets niet helemaal in orde is met hun kind (Vandemeulebroecke et al., 2002). Ook kan het zijn dat de ouders wel weten dat er iets aan de hand is maar niet de kaders of het (Nederlandse) vocabulaire hebben om dit onder woorden te brengen. Vooral bij laaggeschoolde ouders of ouders met een lage beheersing van het Nederlands is het van belang om de conversatie zo concreet en eenvoudig mogelijk te houden (Van Leeuwen, 2011).
  5. Niet onnodig adviseren  
    Bij het geven van ongevraagde informatie gaat het gezegde ‘baat het niet, dan schaadt het niet’ niet op. Het wordt gemakkelijk ervaren als betweterigheid, betutteling en bemoeizucht. Dit verhoogt de weerstand van ouders en wordt meegenomen naar een volgend contact (Centrum voor Advies en Training Luud Muller & Co, 2001; Ouders Online, 2011). Om de dialooggerichte consultvoering (Muller, 2001) te implementeren in de praktijk wordt gebruik gemaakt van ‘videotraining on the job’, een vorm van video-interactie- begeleiding (AIT, 2007; Brouwers, 2005). Daarnaast is er een zelfevaluatie-instrument van deze gespreksmethodiek ontwikkeld om de kwaliteit te borgen.

Professionalisering en kwaliteitsbewaking

Professionalisering in de jeugdgezondheidszorg is een continu en dynamisch proces dat gericht is op het uitdiepen en verbeteren van het beroep en op het verbeteren van de kwaliteit van de hulpverlening aan de cliënt (Van Dam en Vlaar, 2007). Een onderdeel hiervan is het faciliteren van bij- en nascholing en de implementatie en borging van een kwaliteitssysteem (Fleuren, 2007).

Professionalisering
Op het niveau van het beroep verwijst ‘professionalisering’ naar een proces van beroeps- vorming waarin het beroep steeds meer voldoet aan specifieke kenmerken die zijn ontleend aan andere beroepen die volledig geprofessionaliseerd zijn. De kenmerken van geprofessionaliseerde beroepen zijn:

  1. De beroepsgroep beschikt over een ‘body of knowledge’: een geheel van systematisch geordende en samenhangende, overdraagbare kennis en methodieken, instrumenten en technieken.
  2. De beroepsgroep beschikt over een visie.
  3. Er is een specifiek deskundigheidsdomein, met maatschappelijke en liefst wettelijke erkenning en een vorm van beroepsregistratie.
  4. Er is een beroepsvereniging.
  5. Er bestaat een ethische beroepscode en beroepsideologie met belonings- en sanctiesystemen.
  6. Er is sprake van een zekere mate van professionele autonomie.
  7. De beroepsgroep heeft controle op toegang tot de arbeidsmarkt.
  8. De beroepsgroep heeft controle op de inhoud van de beroepsopleiding en de toegang daartoe.

Op het niveau van de professional verwijst ‘professionalisering’ naar het individuele proces waarin beroepskrachten hun kennis, vaardigheden en houding ontwikkelen. Dit wordt ook wel professionele ontwikkeling of deskundigheidsbevordering genoemd en is gericht op het verbeteren van de kwaliteit van het werk (Kwakman, 2003). Over wat iemand tot een professional maakt, bestaan vele opvattingen. Van der Laan (2007) onderscheidt drie hoofdbestanddelen van professionaliteit:

  • Opleidingsniveau: het resultaat van opleiding, training, supervisie en intervisie en daarmee ook het beschikken over de juiste competenties en kennis.
  • Werkomstandigheden: de caseload (aantal cliënten) en faciliteiten als interne communicatie, financiële middelen (inclusief beloning) en materiële en immateriële ondersteuning.
  • Ethische normen en protocollen: opvattingen, houding, waarnemingen, normen en waarden van ethische aard en ervaringen met de werksoort, in dit geval de jongeren, hun ouders en hun problemen.

Kwaliteitsbewaking
Een voortdurend leerproces in de praktijk om de kennis en vaardigheden actueel te houden kan, behalve door bij- en nascholing, plaatsvinden door (NJi/RIVM, 2008):

  • Vermelding in een kwaliteitsregister: het bijhouden van een portfolio van alle activiteiten die ertoe bijdragen dat je competenties op peil blijven.
  • Lidmaatschap van een beroepsorganisatie.
  • Intervisie: gericht op vakinhoud en relationele aspecten (bejegening en gespreksvaar- digheid).
  • Methodisch werken: methodisch en SMART werken met gebruik van gestructureerde besluitvorming en objectieve en adequate verslaglegging.
  • Professionele visitatie: in het kader van de CJG’s werken professionals nauw samen met andere professionals.

Om te zorgen dat jeugdverpleegkundigen voldoende opgeleid en bijgeschoold worden, kunnen JGZ-organisaties volgens de V&VN Fractie Jeugd het volgende doen (NJi/RIVM, 2001):

  • Nieuw personeel aannemen: hbo-opgeleide verpleegkundigen met voldoende jeugdgezondheidszorg in hun uitstroomprofiel.
  • Inwerkprogramma opzetten.
  • Inzet personeel wijzigen: inzet van junior of senior verpleegkundigen, afhankelijk van de eenvoud of complexiteit van het werk.
  • Inschrijven bij kwaliteitsregister: inschrijving collectief regelen en financieel faciliteren.
  • Stimuleren tot lidmaatschap V&VN: actieve deelname faciliteren.
  • Jeugdverpleegkundigen aanmoedigen zich te laten registreren bij het Kwaliteitsregister V&V. Hiervoor bestaat geen landelijke verplichting. Voor verpleegkundig specialisten is er een (verplicht) accreditatiereglement van bij- en nascholing beschikbaar (Registratiecommissie Specialismen Verpleegkunde, 2008).
  • Methodisch werken: dat kan door het V&VN-activiteitenplan ‘Implementeren en methodisch werken’ uit te voeren, eventueel met extra bijscholing.
  • Professionele visitaties faciliteren.
  • Bij- en nascholingsmogelijkheden benutten op het gebied van ketenzorg, gespreksvoering, outreachend werken, opvoedingsondersteuning, leertheorie, gestructureerde besluitvorming, zorgcoördinatie, intercultureel werken en kennis over lage sociaal-economische status (SES).
  • Vervolgopleiding faciliteren.

Braun, Davis en Mansfield (2006) geven aan dat supervisie en intervisie voor professionals een essentieel onderdeel zijn van de effectieve ondersteuning van ouders. Supervisie bestaat volgens hen uit:

  • persoonlijke ondersteuning van professionals;
  • continue aandacht voor scholing en ontwikkeling;
  • management in termen van monitoren en evaluatie.

Intervisie draagt bij aan het komen tot professionele inzichten vanuit ervaring en deskundigheid, gericht op nieuwe perspectieven en verdieping van de al aanwezige professionele kennis. Dit vraagt van het management een sturingsconcept waarin het vertrouwen in de professional het uitgangspunt is en het faciliteren en in z’n eigen kracht zetten van de professional kernwaarden zijn. Om een dergelijke verandering tot een succes te maken zijn de fasen van inrichting, uitvoeren, monitoren en borgen (ook wel Plan-Do-Check-Act-cyclus (PDCA-cyclus) genoemd) van groot belang. Al bij de inrichting (Plan-fase) moet stilgestaan worden bij de vraag hoe zichtbaar wordt dat de invoering van een nieuwe werkwijze het vraagstuk ook wat oplevert (Check-fase) en hoe ervoor gezorgd wordt dat het blijft werken (Act-fase) (Fleuren, 2010). Ooms, Wilschut en Van Loon (2011) geven in de ‘implementatie- wijzer’ aan welke strategieën en implementatiemethoden in welke fase het beste werken.

De rol van de inspectie
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bekijkt – zo nodig samen met het Integraal Toezicht Jeugdzaken – in welke mate de instellingen voor jeugdgezondheidszorg (waaronder ook CJG’s) hun plannen van aanpak zoals eerder opgesteld, hebben uitgevoerd. Deze plannen zijn opgesteld naar aanleiding van het thematische onderzoek ‘Jeugdgezondheidszorg in beweging’ van de inspectie uit april 2009. Uiterlijk in 2011 moet de jeugdgezondheidszorg aan de normen voor verantwoorde zorg voldoen. De inspectie herhaalt het thematische onderzoek in 2011 en legt zo nodig sancties op wanneer de zorg dan nog niet op orde is. De door de IGZ opgestelde indicatoren staan beschreven in een overzicht van de IGZ (Inspectie voor de Gezondheidszorg, 2010).

Referenties


Pagina als PDF