Vragen hebben over de opvoeding, je onzeker voelen of zorgen hebben over het opgroeien van je kind; het hoort bij het opvoeden. De behoefte aan ondersteuning proberen ouders in (bijna) alle gevallen – uitzondering: taboeonderwerpen in de persoonlijke levenssfeer – in eerste instantie in hun directe, persoonlijke omgeving en netwerk op te lossen.
Vrienden, familie, buren, lotgenoten zijn meestal de eersten die geraadpleegd worden of met wie de zorgen gedeeld worden [275] (SCP, 2011). Pas daarna komen andere opvoeders en zorgverleners in beeld, met de huisarts vaak voorop. Daarnaast neemt men ook de leerkracht, de peuterspeelzaalleidster en de jeugdarts of jeugdverpleegkundige in vertrouwen. In een nog later stadium worden pedagogen, CJG-medewerkers, jeugdzorg of maatschappelijk werk genoemd als professionals waarbij men hulp zoekt [275][141][83].
In het algemeen weten ouders niet of nauwelijks hoe de hulpverlening in elkaar steekt [273](Mathijsen en Bus, 2006). Ouders hebben meer de behoefte aan een hulpverlener die respect heeft voor de ervaringsdeskundigheid van de ouder en aan communicatie die meer gericht is op wederzijdse uitwisseling [303][214]. Bij 25% van de ouders leeft de wens om kennis en ervaring over de opvoeding te delen met andere ouders, maar veel minder ouders hebben de behoefte naar een oudercursus of -training te gaan. Informele netwerken zijn versterkend voor de opvoeding en verbeteren de uitkomsten van de opvoeding voor kinderen [151][144]. Hoe informeler de steun, hoe groter de behoefte van ouders [95]. Hoog op de wensenlijst staan informatie en ondersteuning via een website [278].
Het steunzoekgedrag komt voort uit behoeften en verwachtingen die ouders hebben als het om steun en zorg bij het opvoeden gaat.
Ouders verwachten [275][36][141]:
- Iemand te treffen waarin ze vertrouwen (kunnen) stellen.
- Zonder een afspraak binnen te kunnen komen (fysiek of virtueel) voor hulp of advies op tijden die passen in het gezinsritme.
- Over alle opvoedonderwerpen te mogen praten.
- In eerste instantie meer een luisterend oor, een steunende schouder en in tweede instantie advies en hulp bij hun probleem.
- De professional te kunnen treffen op een voor hen bekende locatie (Consultatiebureau, peuterspeelzaal, school).
- Professionals die goed luisteren.
- Een professional die ouders serieus neemt en niet betuttelt.
- Professionals die oog hebben voor de cultuur van de ouders en de weg naar goede hulp goed kennen.
- Dat er in eerste instantie geen registratie plaatsvindt.
- Een interactieve website zonder dat die het persoonlijke gesprek zal kunnen vervangen. Internet biedt weliswaar veel informatie, maar ouders vinden hier lang niet altijd hun weg.
Voorkeur voor aanbieder
Onderzoek van Speetjens c.s. (2009) [278] en De Graaf (2010) [112] bevestigt het beeld van de ‘top vier van aanbieders’:
- Consultatiebureauarts (tegenwoordig jeugdarts) of -verpleegkundige of huisarts.
- Het informele netwerk, zoals partner, familie, vrienden, kennissen en buren.
- Leerkracht op school, leidsters van kinderdagverblijf of peuterspeelzaal.
- Professionele opvoedkundige, psycholoog.
Relatie vorm van steun en opvoedvraag
Zij laten evenals Diekstra c.s. (2010) [83] ook zien dat de voorkeur voor een bepaalde vorm van steun samenhangt met de vraag zelf. Eenvoudige opvoedingsvragen (rond eten, slapen, huilen) worden voornamelijk binnen het informele netwerk van ouders gesteld. Alleen bij bepaalde taboeonderwerpen (slaan, relatieproblemen, wanneer ouders een moeilijke periode doormaken) gaan ouders juist niet te rade bij het eigen netwerk, maar biedt internet een uitkomst. Of men zoekt dan juist steun met een sterk identiteitsgebonden karakter binnen of buiten de eigen kring [200].
Behalve in het informele netwerk zoeken ouders bij eenvoudige opvoedingsvragen hulp in de eerste lijn rondom het kind: het consultatiebureau, de huisarts, de leidsters op het kinderdagverblijf en de onderwijzers op school. Als de vragen of problemen iets zwaarder zijn (bijvoorbeeld een depressief kind, een kind dat gepest wordt of een kind met gedragsproblemen) ontstaat het beeld dat ouders lang niet altijd weten waar ze naartoe moeten [117][200]. Vaak wenden ouders zich in dit soort situaties tot hun huisarts in de hoop dat hij/ zij hen kan doorverwijzen naar de juiste instantie.
Als hun kind jonger is dan vier jaar blijkt het consultatiebureau een bekende plek voor opvoedvragen, mits de medewerkers empathisch zijn en de tijd nemen. De geregelde contacten vanuit het Basistakenpakket JGZ leggen de basis voor die vertrouwensrelatie. Gaat het kind eenmaal naar de basisschool, dan weten ouders niet goed waar ze terechtkunnen. De jeugdarts in de JGZ 4-19 (= jeugdarts en/of jeugdverpleegkundige en/of doktersassistente) ziet de jeugdigen minder frequent. Als er toch hulp nodig is, gaat men eerder naar de huisarts dan naar de jeugdarts.
Marokkaanse en Turkse ouders doen dit significant minder dan Nederlandse ouders en dan pas in een stadium waarin de opvoedproblemen beduidend ernstiger zijn [61]. Dat geldt ook voor bevindelijk gereformeerde ouders [200]. Speetjens c.s. (2009)[278] en van Egten c.s. (2008) [95] concluderen dat opvoedingsondersteuning meer informeel en laagdrempeliger aangeboden kan worden op school en in de wijk en met meer aandacht voor de ontmoeting tussen ouders.
Een meerderheid van de ouders kan voor hulp en ondersteuning bij het opvoeden terugvallen op hun informele persoonlijke netwerk (SCP, 2011). Maar lang niet alle ouders spreken frequent over de opvoeding met personen in hun netwerk; ongeveer 20% doet dat zelden of nooit, 30% slechts enkele keren per jaar. De meesten lijken dat ook geen probleem te vinden: ze hebben er geen behoefte aan om veel te praten of vinden dat mogelijk zelfs onprettig. Dat kan ermee te maken hebben dat ouders in Nederland het ‘zelf doen’ van de opvoeding heel belangrijk vinden. Persoonlijke netwerken van ouders worden voornamelijk actief op momenten dat ouders om hulp verlegen zitten of zich in een moeilijke situatie bevinden.
Het lijkt erop dat veel ouders behoefte hebben aan een vrij laagdrempelige opvoedingsondersteuning buiten hun eigen sociale netwerk om. De meeste ouders geven aan tevreden te zijn met de opvoedingsondersteuning die zij krijgen. Desalniettemin is er een aantal groepen ouders dat aangeeft niet voldoende steun te ontvangen. Dan gaat het met name om gezinnen met een laag inkomen, eenoudergezinnen en gezinnen met jonge kinderen (SCP, 2011).