Scholing over gespreksvoering gaat over de volgende onderwerpen:
Motiverende gespreksvoering
Motiverende gespreksvoering – ontwikkeld door Miller en Rollnick (2002) [188] – is een directieve, maar cliëntgerichte methode om cliënten te helpen hun ambivalentie te overwinnen en hun intrinsieke motivatie te versterken, zodat zij in staat zijn hun gedrag te veranderen. Ook in de JGZ wordt deze methodiek gebruikt, onder andere bij bemoeizorg [258].
Het belangrijkste uitgangspunt van motiverende gespreksvoering is dat bereidheid tot verandering niet gezien wordt als een vaststaand kenmerk van een ouder, maar als een variërend resultaat van interpersoonlijke interactie. De professional lokt bij de ouder de motivatie om te veranderen uit in plaats van deze op te leggen. Het gaat erom dat de professional en de ouders samenwerken, waarbij ieder zijn eigen inbreng heeft. Miller en Rollnick (2002)[188] menen dat motiverende gespreksvoering gebaseerd is op de volgende principes:
- Empathie uitdrukken. Essentieel voor motiverende gespreksvoering is een empathische stijl. De houding van de professional moet accepterend zijn en hij/zij moet uitgaan van de overtuiging dat ambivalentie normaal is.
- Ontwikkelen van discrepantie. Voor een verandering in het gedrag van de ouders is het nodig dat er een discrepantie ontstaat tussen het huidige gedrag en belangrijke doelen of waarden die de ouder heeft. De ouder moet ontdekken waarom het belangrijk voor hem is om te veranderen.
- Vermijden van discussie. In discussie gaan werkt averechts, evenals de ouder direct proberen te overtuigen.
- Omgaan met weerstand. Weerstand wordt niet zozeer bestreden maar erkend en onder- zocht. Doel hiervan is de ouder te helpen om zijn kijk op het probleem te wijzigen.
- Self-efficacy ondersteunen. De professional heeft vertrouwen in de ouder en zijn capaciteiten en laat dat duidelijk merken. Hierdoor raakt de ouder ook meer overtuigd van zijn kwaliteiten, wat een belangrijke voorwaarde is voor gedragsverandering.
Technieken die kenmerkend zijn voor motiverende gespreksvoering zijn: reflectief luisteren, omgaan met weerstand, agenda bepalen, toestemming vragen en uitlokken van verandertaal.
Hoewel motiverende gespreksvoering in Nederland veelvuldig gebruikt wordt, zijn de effecten hier nog niet onderzocht. In het buitenland is wel onderzoek gedaan naar motiverende gespreksvoering en daar worden voor verschillende doelgroepen wel positieve effecten gevonden. Ook is het niet bekend hoeveel training professionals nodig hebben om motiverende gespreksvoering effectief en zoals bedoeld te kunnen uitvoeren. Wel blijkt een sensitieve, goed getrainde professional beter in staat om met de natuurlijk weerstand om te gaan die bij ouders kan ontstaan wanneer zij van buitenaf advies over de opvoeding of gezinsdynamiek krijgen [26].
Oplossingsgericht werken
Centraal uitgangspunt van het oplossingsgericht werken is dat professionals de ouders niet rechtstreeks beïnvloeden, maar dat ouders zichzelf veranderen. Het oplossingsgericht werken wordt door JGZ-professionals al langer toegepast in vormen van outreachende zorg, bij de methodiek ‘Bemoeizorg’ [258] en in de zorg- en adviesteams op scholen. Deze manier van kijken naar een gezin wordt binnen het oplossingsgericht werken aangeduid als het centraal stellen van het ‘referentiekader’ van het gezin. Dit betekent dat de probleemdefinities en oplossingsrichtingen die het gezin aandraagt, worden geaccepteerd en overgenomen. De professional stelt zich hierbij niet op als de expert in probleemanalyse en in het plegen van daarop gebaseerde interventies. In plaats daarvan is hij deskundig in het onderzoeken van de referentiekaders en in het begeleiden van het proces. Dit vraagt om een begeleidingshouding van ‘niet weten’. Hierbij gaat de professional ervan uit dat de ouder goede redenen heeft voor zijn denkpatroon en voor zijn gedrag. Hij legt een onvervalste en grote nieuwsgierigheid aan de dag naar de visies en verklaringen van de cliënt [258].
Naar oplossingsgericht werken in de JGZ is nog geen wetenschappelijk onderzoek gedaan. Ook onderzoek naar oplossingsgerichte therapie bij kinderen, jongeren en gezinnen in het algemeen staat nog in de kinderschoenen. Toch zijn er diverse meta-analyses en reviews die een overzicht geven van de effecten. In het algemeen concluderen onderzoekers voorzichtig – in verband met de kwaliteit van de onderzoeken – dat oplossingsgerichte therapie positieve effecten heeft [27] Oplossingsgerichte therapie werkt beter dan helemaal geen behandeling en is soms effectiever dan de gebruikelijke behandeling. Stams en collega’s (2006; [27]) en Kim en Franklin (2009; [27]) komen tot de conclusie dat de effectiviteit van oplossingsgerichte therapie net zo groot is als die van andere effectieve behandelingen. Omdat een oplossingsgerichte behandeling over het algemeen korter is, wordt het positieve resultaat in minder tijd bereikt.
Oplossingsgericht werken vertoont duidelijke overeenkomsten met motiverende gespreksvoering. De methoden maken principes als ‘aansluiten bij de ouder’ en ‘empowerment’ concreter en hebben enkele overeenkomstige basisgedachten:
- Het vertrekpunt is de beleving en de percepties van het gezin. De professional is hier uitgesproken benieuwd naar.
- In de verhouding tussen de professional en de ouders is eerder sprake van een gelijkwaardig partnerschap dan van een rolverdeling ‘deskundige professional’ en ‘onwetende cliënt’.
- Er wordt aangesloten op de sterke kanten van het gezin, zonder de beperkingen uit het oog te verliezen.
- Er worden handvatten geboden om met weerstand om te gaan [258].
Het grootste verschil is dat oplossingsgericht werken meer gericht is op het ‘hoe’ van veranderen en motiverende gespreksvoering meer op het ‘waarom’. Door dit verschil zouden ze elkaar mogelijk ook kunnen aanvullen. Het effect van de integratie van beide methodieken is nog niet onderzocht. Wetenschappelijk onderzoek naar de vraag wanneer, voor welke problematiek en bij welke doelgroepen oplossingsgericht werken het meest effectief is, is volop gaande, maar nog wel in ontwikkeling [26].
Dialooggerichte consultvoering
Een taak van jeugdverpleegkundigen rondom opvoedingsondersteuning betreft het verhelderen van signalen en vragen van ouders, het vinden van eigen oplossingen van ouders en het verhogen van de competentie van ouders door te luisteren, emotionele ondersteuning te geven, hen te bevestigen in hun aanpak en oplossing en aanvullende suggesties te geven. Muller (2001)[198] heeft een gesprekstechniek ontwikkeld die toegepast kan worden door jeugdverpleegkundigen.
In de gespreksmethodiek staan verschillende kernwaarden centraal:
1. Opening van het consult
De opening van het consult bepaalt de mate waarin de ouder zich op zijn gemak voelt en participeert in het gesprek. De opening kan op verschillende manieren plaatsvinden. Zo is het belangrijk om de ouder met het kind een warm welkom te geven door ze op te halen uit de wachtkamer, te begroeten, handen te schudden, namen te noemen en een kort sociaal praatje te maken om de spanning te reduceren. Dit maakt het gesprek tevens persoonlijker. Het is hierbij van belang om uit te stralen dat er op de cliënt gerekend is. Ook is het van belang om gelijkwaardigheid te creëren binnen het gesprek, op zowel verbale als non-verbale wijze. Dit kan gedaan worden door het taalgebruik aan te passen aan de ouder en het kind [198].
2. Het transparant maken van de structuur van het consult
Het gesprek bij de JGZ 0-4 jaar heeft een directief karakter met een duidelijke structuur waarbij een globale fase-indeling wordt gehanteerd. Daarmee wordt ook de kwaliteit van het gesprek duidelijker. Bovendien geldt dat alles wat de ouder ‘weet’, de ouder meer doet ontspannen. Het samen opstellen van de agenda biedt de ouder de mogelijkheid om onderwerpen voor het consult in te brengen. Dit draagt ertoe bij dat in het gesprek de belangrijkste zaken worden besproken en dat de ouders hun doel bereiken en daardoor tevreden zijn over het consult.
Daarnaast is het goed om aan het einde van een consult bij ouders te informeren of alles voldoende is besproken. Dit geeft ouders de mogelijkheid om kwesties waar men zich bij het begin van het consult nog te onzeker over voelde, alsnog aan de orde te stellen [303].
3. Gelijkwaardige partners
De ouder wordt bejegend als gelijkwaardige gesprekspartner. De ouder is zowel hulpvrager als hulpverlener. De ouder dient in een gesprek beschouwd te worden als een soort collega: de ouder bezit dieptekennis, hij/zij kent zijn/haar kind het beste. De jeugdverpleegkundige beschikt over de breedtekennis, zij ziet veel kinderen in dezelfde leeftijd. Jeugdverpleegkundigen moeten bereid zijn de touwtjes uit handen te geven, ouders moeten leren dat zij zich duidelijker opstellen, in die zin dat zij proberen duidelijker hun vragen of problemen te verwoorden (Habekothé, 1997).
4. Interactie tussen cliënten en hun kinderen en de jeugdverpleegkundige tijdens het consult
Opmerkingen van de ouder moeten serieus genomen worden. Het stellen van een opvoedingsvraag is voor ouders moeilijker dan het stellen van een vraag op medisch gebied. De vragen rondom opvoedingsgerelateerde zaken worden dan ook vaak verpakt voorgelegd. Als deze vervolgens niet worden verhelderd, gaat de ouder niet tevreden naar huis (Habekothé, 1997).
Er moet dus altijd ingegaan worden op de opmerkingen van de ouder, om de betekenis ervan te checken. Daarmee maak je effectiever gebruik van het signaleringsvermogen van de ouder. Veel ouders uiten de signalen namelijk niet direct, maar verpakt in opmerkingen of non-verbaal [198]. Daarnaast blijkt dat ouders uit ervaring zelf in een vroeg stadium al vermoedens hebben dat er iets niet helemaal in orde is met hun kind [303]. Ook kan het zijn dat de ouders wel weten dat er iets aan de hand is maar niet de kaders of het (Nederlandse) vocabulaire hebben om dit onder woorden te brengen. Vooral bij laaggeschoolde ouders of ouders met een lage beheersing van het Nederlands is het van belang om de conversatie zo concreet en eenvoudig mogelijk te houden [176].
5. Niet onnodig adviseren
Bij het geven van ongevraagde informatie gaat het gezegde ‘baat het niet, dan schaadt het niet’ niet op. Het wordt gemakkelijk ervaren als betweterigheid, betutteling en bemoeizucht. Dit verhoogt de weerstand van ouders en wordt meegenomen naar een volgend contact [198][220]. Om de dialooggerichte consultvoering [198] te implementeren in de praktijk wordt gebruik gemaakt van ‘videotraining on the job’, een vorm van video-interactiebegeleiding [11][63]. Daarnaast is er een zelfevaluatie-instrument van deze gespreksmethodiek ontwikkeld om de kwaliteit te borgen.