Slechts twee instrumenten zijn gevonden die geschikt zijn voor universele signalering van opvoedingsproblemen: de SPARK (voorheen aangeduid als de VOBO-Z) en het DMO- protocol dat deel uitmaakt van Samen Starten. Beide instrumenten worden momenteel onderzocht in empirisch onderzoek.
SPARK staat voor: Signaleren van Problemen en Analyse van Risico bij opvoeden en ontwikkeling van Kinderen (Structured Problem Analysis of Raising Kids) [281][282] (www.juliuscentrum.nl/SPARK Deze linkt opent in een nieuw tabblad en www.ncj.nl/onderwerp/spark-methode/ Deze linkt opent in een nieuw tabblad). Met behulp van het instrument voert de jeugdverpleegkundige tijdens een huisbezoek een gestructureerd vraaggesprek met de ouder(s) om (het risico op) opvoedings- en ontwikkelingsproblemen bij jonge kinderen vroegtijdig te signaleren.
De SPARK combineert het perspectief van de ouders met de expertise van de jeugdverpleegkundige. De SPARK bestaat uit 16 domeinen en omvat alle fasen van het signaleringsproces: detecteren, zorgen delen en analyse/besluitvorming, in samenspraak met de ouder(s) [337]. Het afnemen van de SPARK kost 20 tot 40 minuten, gemiddeld 30 minuten.
In een groep van 2000 kinderen van 18 maanden in Zeeland is de kwaliteit van de SPARK onderzocht. Daaruit blijkt dat de SPARK in samenspraak met ouders direct bruikbare informatie oplevert om te bepalen welke zorg in een gezin nodig is. Met behulp van de SPARK worden significant meer kinderen met een verhoogd of hoog risico opgespoord dan wanneer geen gebruikgemaakt wordt van een instrument. Het onderscheidend vermogen, de interrater- betrouwbaarheid en de predictieve validiteit (voorspelt de risico-inschatting van de SPARK en een latere melding bij AMK/BJZ/VTO) zijn goed tot uitstekend [286][283]. De overeenstemming met zelfrapportagevragenlijsten over gerelateerde onderwerpen is zeer matig, wat mogelijk verklaard wordt doordat inhoud en vraagwijze te veel verschillen. Het oordeel van gebruikers (ouders en jeugdverpleegkundigen) was positief. Voor training in het gebruik van de SPARK zijn een e-learning en handleiding beschikbaar. De SPARK is in nauwe samenwerking met jeugdverpleegkundigen ontwikkeld op basis van de VOBO. De VOBO is voor meerdere leeftijdscategorieën ontwikkeld. Er zijn versies voor ouders van baby’s, kleuters, schoolkinderen en pubers. Op dit moment is empirisch onderzoek naar de inhoudsvaliditeit van de VOBO beschikbaar. Uit een aantal studies [40][178][327][257] bleek dat de VOBO op een interpreteerbare manier samenhangt met risicofactoren bij kinderen, ouders en de context van ontwikkeling en opvoeding. Verder onderzoek naar de validiteit van de SPARK voor de verschillende leeftijdscategorieën is wenselijk.
Het DMO-protocol, dat deel uitmaakt van het programma Samen Starten, is een stapsgewijs volgsysteem dat gedurende alle vaste contactmomenten van de JGZ tot de leeftijd van 24 maanden toegepast wordt. Tot de leeftijd van 8 weken worden alle gezinnen op dezelfde manier benaderd met de ‘universele’ basisinventarisatie. Als het kind 8 weken oud is, vindt met alle ouders die het consultatiebureau bezoeken een uitgebreide mondelinge inventarisatie plaats van de opvoedsituatie. De inventarisatie biedt zicht op hoe de ouders diverse voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind relevante aspecten op de volgende vijf domeinen beleven:
- Competentie van de ouder/primaire verzorger.
- Rol van de partner.
- Sociaal netwerk.
- Gezondheid en ontwikkeling van het kind.
- Mogelijke obstakels.
De invulling van de gesprekken per vervolgconsult verschuiven, afhankelijk van wat in het voorgaande consult besproken is en wat op basis van de leeftijd/ontwikkeling van het kind relevant is. Als bij de inventarisatie een probleem naar voren komt, wordt overgegaan naar een volgende stap: het nader inventariseren van de probleemsituatie en het komen tot een plan van aanpak in een extra huisbezoek van de jeugdverpleegkundige aan het gezin. Hierbij wordt gewerkt volgens de principes van oplossingsgericht werken.
Naast universele signaleringsinstrumenten voor opvoedingsproblemen zijn er drie selectieve instrumenten voor opvoedingsproblemen. Een instrument, de NOSIK, brengt de stress- beleving van ouders in kaart. De twee andere instrumenten beogen het risico op mishandeling in kaart te brengen: de CARE-NL en de Lijst Hellincks.
De NOSIK is een verkorte versie van de Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI). Deze screeningslijst (die ouders thuis kunnen invullen) meet de stressbeleving van ouders bij de opvoeding van een kind tussen 2 en 13 jaar. Feitelijk wordt slechts een schaal gemeten met behulp van 23 items. De vragenlijst kan door CJG-professionals gebruikt worden onder supervisie van een gedragsdeskundige.
De CARE-NL liet in een retrospectieve studie goede uitkomsten zien voor de betrouwbaarheid en voorspellende waarde [260].
De Lijst Hellinckx is een Vlaamse lijst die door de makers wordt aangeduid als ‘Screening van Ernstige Problematische Opvoedsituaties met Risico op Kindermishandeling’ [122]. De vragenlijst kan door de JGZ afgenomen worden bij ouders van pasgeborenen. Wel zijn de CARE-NL en de Lijst Hellinckx erg uitgebreid en vragen ze aardig wat kennis van psychopathologie van de professional. De lijst Hellinckx maakt goed onderscheid tussen potentieel wel en niet mishandelende ouders en heeft een Cronbach’s alpha van 0,94.
Wat betreft psychosociale problemen, de volgende instrumenten zijn getoetst op validiteit en betrouwbaarheid: voor tweejarigen wordt de BITSEA aanbevolen [315] en de SDQ (ouderversie) verdient de voorkeur voor de leeftijd van 3 tot en met 12 jaar [295][308]. Voor 13- en 14-jarigen is de SDQ (zelfrapportage) of de KIVPA een goede keuze.
Onderzoek heeft verder laten zien laten zien dat signaleringsinstrumenten voor psychosociale problemen pas vanaf de leeftijd van twee jaar zinvol zijn [295]. Zie ook de Handreiking ‘Verantwoord gebruik van vragenlijsten in de JGZ’ (NCJ). De Inventgroep (2005)[307] adviseert om enerzijds het proces van probleemontwikkeling te volgen en anderzijds op belangrijke momenten (schakelmomenten) wat breder en dieper te kijken. De SPARK kan aanvullend op het DMO-protocol gebruikt worden. De NOSIK kan ingezet worden om specifiek te kijken in hoeverre ouders opvoedingsstress ervaren.