5.1.2 Bruikbaarheid van instrumenten bij andere risicogroepen

JGZ richtlijn Opvoedondersteuning (2013)

Opvoedondersteuning

Hier is de vraag aan de orde of signaleringsinstrumenten bruikbaar zijn bij andere risicogroepen, in het bijzonder bij ouders met een lage sociaal-economische status (SES), alleenstaande ouders en ouders van kinderen met lichamelijke en verstandelijke beperkingen.

Screeningsinstrument Psychische Stoornissen (SPsy) 

Het Screeningsinstrument Psychische Stoornissen (SPsy) is te gebruiken bij ouders met een lage sociaal-economische status (SES). Meer valide en betrouwbare instrumenten specifiek met betrekking tot het signaleren of screenen van de zorgbehoefte en/of opvoedingsrisico’s bij ouders met een lage SES, alleenstaande ouders, ouders met kinderen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking en overige risicogroepen, ontbreken. 

Ouders met een lage SES zijn vaak laaggeschoold. Bij zowel autochtone als allochtone ouders ontbreken daardoor de basisvaardigheden, -kennis en het abstractievermogen die nodig zijn om bepaalde opvoedingsprogramma’s te kunnen volgen. Vaak zijn deze ouders laaggeletterd en hebben zij problemen met lezen en schrijven, vooruitzien, terugkijken, plannen, abstraheren, zelfreflectie, vragen formuleren, adviezen interpreteren en dergelijke.

Andere bruikbare instrumenten

Andere bruikbare instrumenten of methoden waar nog weinig validatieonderzoek naar is gedaan en weinig onderzoek naar de bruikbaarheid in risicogroepen, zijn [165]:

  • Lokale TRV-lijsten: Tijdelijke Regeling Vroegsignalering (TRV)
  • Draagkracht/draaglast model van Bakker (1998)[17]
  • Kwetsbaar jong!
  • Klant in beeld
  • NOSIK
  • Protocol ondersteuning sociaal-emotionele ontwikkeling/DMO–protocol
  • Lijst Hellinckx

 

Signaleren manifeste opvoedingsproblemen

Voor screenings- en signaleringslijsten die betrekking hebben op manifeste opvoedingsproblemen verwijzen we naar de Programmeringsstudie Jeugd van Klein Velderman et al. (2007)[165]. Met betrekking tot signalering van risicogezinnen sluiten we aan bij Baartman (1996b)[14] en Kooijman en Prinsen (2003; zie paragraaf 6.1)[337], die een tweestapsmodel respectievelijk een drietrapsmodel hebben ontwikkeld voor signalering. 

Baartman (1996a)[13] gaf aan dat 67,5% tot 91% van de gezinnen waar kindermishandeling voorkomt, al eerder waren aangemerkt als risicogezin, vaak al rond de geboorte van het kind. Hij stelt een tweestapsmodel van screening voor waarin elke jonge of aanstaande ouder hetzelfde aanbod krijgt, namelijk een gesprek over de op handen zijnde of prille opvoedingssituatie. Indien tijdens het gesprek, eventueel ondersteund met een vragenlijst, blijkt dat de ouders en de interviewer enigerlei vorm van hulp gewenst vinden, vindt een systematischer onderzoek plaats op basis waarvan duidelijk kan worden wat de gewenste vorm van hulp is. Op die manier kan stigmatisering van opvoeders voorkomen worden, doordat alle ouders op gelijke wijze benaderd worden. 

Kooijman en Prinsen (2003)[337] beschrijven drie fasen in het signaleringsproces gericht op zorgwekkende opvoedings- en ontwikkelingssituaties (zie Figuur 3). In de jeugdzorg is een dergelijke op dialoog en communicatie gestoelde besluitvorming vanaf 2011 gemeengoed [28]. De eerste stap betreft universele vroegsignalering gericht op alle jeugdigen en ouders. Deze eerste stap van risicotaxatie c.q. signalering van opvoedings- en opgroeiproblematiek valt onder universele signalering (zie ook Sectie Signaleren, diagnostiek en verwijzen).

Figuur 3. Drietrapsmodel van signalering van zorgwekkende opvoedings- en ontwikkelingssituaties in de jeugdgezondheidszorg ([337]; met daarbij voorbeelden van instrumenten die momenteel ingezet worden).

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback