In deze subsectie worden huidige zorgstructuren bij opvoedondersteuning in Nederland beschreven.
Conclusies
De werkgroep concludeert dat:
- De JGZ aan voortdurende veranderingen en nieuwe ontwikkelingen onderhevig is. De JGZ vervult een belangrijke rol in het CJG als frontoffice en in het kader van preventieve opvoed- en opgroei-ondersteuning. Ook in het kader van de sluitende aanpak speelt de JGZ een belangrijke rol. Het is dan ook noodzakelijk dat de JGZ deelneemt aan netwerken, zoals aan het ZAT.
- De taken van de JGZ gericht op opvoedingsondersteuning mogelijk kunnen verschuiven in het kader van de flexibele uitvoering en taakherschikking van het Basistakenpakket JGZ zoals in enkele gemeenten al gebeurt.
Onderbouwing
Voor het beantwoorden van deze vraag is gebruikgemaakt van zogenoemde grijze literatuur. Hier zijn vooral landelijke (Nederlandse) rapporten over dit thema gebruikt (onder andere van de overheid en de kennisinstituten). Deze subsectie is dus zowel op praktijk- als op wetenschappelijk onderzoek gebaseerd. De mate van bewijs is D (mening van deskundigen; met uitzondering van de wetten). Met het oog op de komende transitie van de jeugdzorg en de bijbehorende verandering in wet- en regelgeving past hier de opmerking dat de hieronder beschreven kaders aan voortdurende verandering onderhevig zijn en bij lezing achterhaald kunnen blijken te zijn.
Rol van de JGZ in het CJG
Voor de invulling van het CJG hebben de VNG, het ministerie voor Jeugd en Gezin, IPO, de MOgroep, ActiZ en GGD Nederland samen een basismodel afgesproken (2007). De inzet van de JGZ moet gecombineerd zijn met de lokale activiteiten gericht op opvoed- en opgroeisteun en er moet een schakel zijn met de Bureaus Jeugdzorg en de leerlingenzorg in het onderwijs. Iedere gemeente staat voor de uitdaging om de JGZ een plek te geven in het CJG.
Als hulpmiddel om te bepalen hoe de onderdelen uit het basismodel een plaats krijgen in het CJG, is een drieluik ontwikkeld:
- Inlooppunt voor informatie en advies,
- Diensten in het kader van de opvoed- en opgroeipraktijk
- Sluitende aanpak.
De JGZ kan in alle drie de onderdelen van het CJG een rol spelen.
Inlooppunt voor informatie en advies,
De CJG-frontofficediensten kunnen uitgevoerd worden op allerlei locaties, ook op die van de JGZ: consultatiebureaus en scholen. De JGZ heeft een goed imago en is laagdrempelig. Ouders en verzorgers stappen gemakkelijk naar de JGZ voor hulp; de consultatiebureaus hebben vaak een klantenbereik van bijna 100%. Dit maakt het geschikt als CJG-inlooppunt voor opvoedingsondersteuning en daarmee versterkt het de frontofficefunctie van het CJG. Daardoor kunnen meer ouders en jeugdigen bereikt worden en zullen ouders eerder met problemen of vragen naar het CJG gaan. Om jeugdigen en hun ouders en verzorgers te bereiken kan hiernaast gekozen worden om aan te sluiten op de JGZ op scholen of bij de GGD. De backofficewerkzaamheden die niet direct op publiek gericht zijn, kunnen overal plaatsvinden.
Diensten in het kader van de opvoed- en opgroeipraktijk
De JGZ is een belangrijk onderdeel van het tweede luik van het basismodel van het CJG: de opvoed- en opgroeipraktijk. De gemeenten moeten daarbij bepalen of ze de JGZ breed of smal willen invullen. Bij een smalle, minimale benadering beperken de uitvoerende organisaties van de JGZ zich tot het wettelijk vastgestelde basistakenpakket. Andere activiteiten als prenatale voorlichting en intensievere vormen van opvoedingsondersteuning zullen dan bij welzijnsorganisaties, kraamzorg en verloskundigen of maatschappelijk werk worden neergelegd. In de brede benadering krijgen de uitvoerende organisaties van de JGZ die werkzaamheden ook toebedeeld. Denk daarbij aan prenatale voorlichting in samenwerking met de kraamzorg en verloskunde, waardoor ouders voorbereid worden op wat er na de bevalling staat te gebeuren. Opvoedingsondersteuning vindt al voor een deel plaats in het verlengde van het Basistakenpakket JGZ (BTP JGZ) en de JGZ is daardoor ook voor ouders een natuurlijk aanspreekpunt.
Bij zorgorganisaties die de JGZ uitvoeren, zijn vaak ook maatschappelijk werkers en pedagogen in dienst. Krachtens het Besluit publieke gezondheid dient de GGD gedragswetenschappers in dienst te hebben.
Sluitende aanpak
In het kader van het derde luik, de sluitende aanpak, speelt de JGZ ook een rol. De JGZ neemt samen met de andere CJG-partners deel aan netwerken, waaronder casuïstiek overleggen en zorg- en adviesteams, in en rondom het onderwijs. De JGZ kan op verzoek van de gemeente de rol van zorgcoördinator op zich nemen. Hierin ligt een relatie met het maatwerkproduct ‘zorgcoördinatie’ uit het BTP JGZ. Ook kan het beheer van de verwijsindex risicojongeren bij de JGZ worden neergelegd [45].
Samenhang en kwaliteit jeugdbeleid
De zorg- en adviesteams (ZAT), de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG’s) en de Veiligheidshuizen zijn, volgens de Rijksoverheid (2010) het antwoord op de vraag naar meer samenhang en kwaliteit in het jeugdbeleid, de zorgstructuren in en om scholen en gezinnen en de verbetering van de veiligheid in de samenleving. Aansluitend bij het Internationale Verdrag inzake de rechten van het kind is het een brede maatschappelijke opdracht om alle kinderen en jeugdigen – ongeacht culturele achtergrond of kind- 0f gezinsgebonden beperkingen – optimale kansen te bieden om zich te ontwikkelen tot zoveel mogelijk zelfstandige en competente burgers in een democratische samenleving (Rijksoverheid, 2010).
Focus van dat beleid is de investering via de ZAT’s, de CJG’s en de Veiligheidshuizen in de versterking van de positie van jeugdigen en gezinnen, in het garanderen van een goede plek in het onderwijs en het mobiliseren van preventieve, snelle en passende hulp. Daarbij gaat de overheid uit van de eigen kracht van gezinnen en een gezamenlijke, intersectorale aanpak vanuit de zorg, het onderwijs en justitie. Daarin is er veel ruimte voor de professional en is een samenwerking beoogd ‘voor en door de mensen’. Die samenwerking krijgt dus altijd een sterke ‘couleur locale’. De aanleiding om tot samenwerking te komen, zijn jeugdigen met meervoudige problemen die zich manifesteren in het gezin (opvoeding en zorg), in de school en de voorschoolse voorzieningen (onderwijs en opvang) of in de publieke ruimte (vrije tijd, cultuur, uitgaan, etc.) (Rijksoverheid, 2010).
Het zorg- en adviesteam
Zorg- en adviesteams (ZAT’s) in het onderwijs zijn multidisciplinaire teams waarin professionals uit het (speciaal) onderwijs samenwerken met partijen buiten het onderwijs, zoals leerplicht/ RMC, maatschappelijk werk, jeugdzorg, (jeugd)gezondheidszorg, ggz en politie/justitie. Het doel is structurele samenwerking te realiseren om scholen en jeugdigen met (vermoedens) van sociaal-emotionele, gedrags-, ontwikkelings- of schoolleerproblemen én de gezinnen waaruit zij afkomstig zijn, vroegtijdig, efficiënt en effectief te ondersteunen.
ZAT’s zijn er op vrijwel alle scholen voor voortgezet onderwijs en mbo’s en op ruim de helft van de basisscholen. In het speciaal onderwijs maakt het ZAT een snelle ontwikkeling door. De ‘a’ van ‘advies’ in de afkorting ZAT is de laatste jaren ontwikkeld naar óók de ‘a’ van ‘activering’ en ‘afstemming’ van zorg (Rijksoverheid 2010; www.zat.nl).
Het ZAT is gericht op:
- de leerling en ouders, bijvoorbeeld multidisciplinaire probleemtaxatie en coördinatie van zorg;
- de school, bijvoorbeeld handelingsadvisering;
- beleidsontwikkeling, bijvoorbeeld de gegevens over aantallen en soorten aanmeldingen.
Het ZAT functioneert als netwerk, uitvoeringsteam én als casusoverleg. Het komt standaard bijeen om leerlingen te bespreken waarbij lichtere interventies via de schoolinterne leerlingenzorg niet toereikend bleken. Het belang van ZAT’s ligt in de bijdrage aan leerlingenzorg en een goed pedagogisch-didactisch klimaat dat op zijn beurt bijdraagt aan de veiligheid op school, het welbevinden van de leerling, optimale onderwijsprestaties en het voorkomen van uitval. Als schakel tussen de onderwijszorgstructuur en de (jeugd)zorgketen benut het lokale en regionale expertise optimaal. Het draagt bij aan een samenhangend lokaal onderwijs- en jeugdbeleid, inclusief preventie.
De ZAT’s vormen het schakelpunt voor het organiseren van passende onderwijszorgprogramma’s, waarin (speciaal) onderwijs en jeugdzorg hun aanbod afstemmen en combineren. Het ZAT legt de verbinding met het CJG en werkt zo mee aan de vijf gemeentelijke taken van preventief jeugdbeleid. Het is bij uitstek een plek om de afstemming te realiseren met netwerken rond veiligheid zoals het Justitieel Casusoverleg en het Veiligheidshuis (Rijksoverheid, 2010).
Centrum voor Jeugd en Gezin
De doelen van het Centrum voor Jeugd en Gezin zijn:
- Het bevorderen van de algemene gezondheid, een optimale opvoeding en een brede
- ontwikkeling van alle jeugdigen.
- Het voorkomen van problemen bij gezondheid, ontwikkeling, opgroeien en opvoeden.
- Het vroegtijdig inzetten of mobiliseren van effectieve steun of hulp bij (beginnende) problemen die een belemmerende of negatieve invloed (kunnen) hebben.
Het Centrum voor Jeugd en Gezin stimuleert een positief opvoed- en opgroeiklimaat voor jeugdigen. Dat gebeurt samen met ouders, met collega-professionals en met medeopvoeders, zoals leraren en jongerenwerkers. Het CJG is een (ontmoetings)plek in de buurt, dicht bij ouders en jeugdigen, waar zij terechtkunnen voor informatie, advies én hulp bij opgroeien en opvoeden.
De CJG-professionals bieden zelf de benodigde hulp en ondersteuning en schakelen indien nodig snel en adequaat gespecialiseerde hulp in. Het Centrum voor Jeugd en Gezin werkt vraaggericht en het versterkt de eigen kracht van jeugdigen, gezinnen en hun sociale omgeving. Bij meervoudige problematiek wordt integraal zorg geboden via het principe van één gezin, één plan, waarbij één organisatie de zorg coördineert.
Gezamenlijk hebben de partners in en rond het CJG twee opdrachten:
- Het realiseren van een dekkend (basis)aanbod van informatie, voorlichting en algemene en preventieve opgroei- en opvoedingsondersteuning inclusief de jeugdgezondheidszorg.
- Het waarborgen van een sluitende keten, zodat risico’s en problemen rond gezondheid, ontwikkeling, opgroeien en opvoeden tijdig en effectief worden gesignaleerd en aangepakt (Rijksoverheid, 2010).
In het ‘basismodel CJG’ zijn algemene en preventieve taken opgenomen op het gebied van het opgroeien en opvoeden van jeugdigen. Die taken zijn:
1. Basistakenpakket jeugdgezondheidszorg
- Monitoring en signalering.
- Inschatten zorgbehoefte.
- Screenings en vaccinaties.
- Voorlichting, advies, instructie en begeleiding.
- Beïnvloeden van gezondheidsbedreigingen.
- Zorgsysteem, netwerken, overleg en samenwerking.
2. Wmo-functies: op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen en ouders rond opgroeien en opvoeden.
- Informatie en advies.
- Signalering.
- Toeleiding naar het hulpaanbod.
- Lichte pedagogische hulp.
- Coördinatie van zorg.
3. Schakel met Bureau Jeugdzorg
4. Schakel met zorg- en adviesteams (ZAT)
Het aanbod van het Centrum voor Jeugd en Gezin is gericht op drie verschillende groepen:
- de gehele populatie van ouders, jeugd en medeopvoeders (het aanbod wordt zowel gevraagd als ongevraagd ingezet en is onbeperkt toegankelijk);
- een populatie met bepaalde risicokenmerken;
- individuele jeugdigen of gezinnen met een vastgesteld(e) risico of problematiek (Rijksoverheid, 2010).
Een intercultureel CJG
Om het interculturalisatieproces van het CJG te ondersteunen is het mogelijk een projectgroep in te stellen waarvan zowel de gemeente als het management deel uitmaakt. De projectleider hiervan is de verbindende schakel tussen alle partijen binnen het proces. Hij zorgt ervoor dat het interculturalisatieproces op gang wordt gebracht, dat activiteiten geïnitieerd worden, dat er draagvlak bij de betrokkenen ontstaat en dat het thema ‘interculturalisatie’ breed binnen de gemeenten en de afzonderlijke CJG’s op de agenda staat. Dit resulteert in een structurelere beleidsvorming op het gebied van interculturalisatie van de CJG’s en een betere borging van de resultaten uit eerdere pilots [279].
Het Veiligheidshuis
In een Veiligheidshuis werken organisaties samen die zich bezighouden met opsporing, vervolging, berechting en hulpverlening. Ze werken samen aan een persoonsgebonden, groepsgebonden en/of gebiedsgebonden aanpak van criminaliteit om jeugdigen, veelplegers, verslaafden en anderen die van het rechte pad afdwalen tot de orde te roepen. Veiligheidshuizen zijn een middel tegen criminaliteit, overlast en huiselijk geweld. In 2013 zijn er 35 Veiligheidshuizen (Rijksoverheid, 2013).
Steeds meer instanties ervaren dat ze ‘in hun eentje’ niet het maximale resultaat uit hun inspanningen halen. Door samen te werken komt realisatie van de eigen doelstellingen dichterbij. Het gaat in een Veiligheidshuis om het in meer samenhang en beter afgestemd uitvoeren van bestaande taken. Behalve een duidelijke afstemming in de strafrechtsketen leidt dit in toenemende mate tot een verbinding met preventie, nazorg en de zorgtrajecten, met name in de geestelijke gezondheidszorg. Veiligheidshuizen bieden ook de mogelijkheid om in te spelen op specifieke lokale problemen.
Een Veiligheidshuis kent een netwerkstructuur. Verschillende netwerken uit de bestuurlijke, de strafrechtelijke en de zorginstellingen werken samen in de aanpak van criminaliteit en overlast. Een netwerkstructuur vraagt om flexibiliteit, netwerken kunnen per soort probleem verschillen. De kracht van de bestaande Veiligheidshuizen is dat ze op lokaal niveau van de grond zijn gekomen en zijn toegesneden op de specifieke lokale situatie. Dit blijft het uitgangspunt bij de borging en verdere intensivering van de Veiligheidshuizen, voortbouwend op reeds bestaande samenwerkingsverbanden en best practices, zoals het Justitieel Casusoverleg (JCO).
In de huidige fase van ontwikkeling berust de regie op de Veiligheidshuizen bij twee trekkers, die nevengeschikt zijn: het gemeentebestuur en het Openbaar Ministerie. De invulling krijgt zoveel mogelijk op lokaal niveau vorm. Het Openbaar Ministerie is binnen de Veiligheidshuizen de procesverantwoordelijke voor de strafrechtketen. De gemeente heeft de regie op de verbinding tussen de verschillende ketens, de preventieve aanpak en de zorgketen. In veel Veiligheidshuizen gebeurt het leggen van deze verbindingen door gemeentelijke coördinatoren voor nazorg, huiselijk geweld en andere thema’s (Rijksoverheid, 2010).
Verwijsindex
De verwijsindex risicojongeren (VIR) is een digitaal systeem dat risicosignalen van hulpver- leners over jongeren (tot 23 jaar) bij elkaar brengt. Door de meldingen in de verwijsindex weten hulpverleners sneller of een kind ook bekend is bij een collega, zodat zij kunnen overleggen over de beste aanpak. Dit is alleen het geval indien een andere hulpverlener ook een melding heeft gedaan. De verwijsindex is een risicosignaleringsinstrument, dat wil zeggen dat er aanwijzingen moeten zijn dat er echt iets aan de hand is voordat tot melding aan de verwijsindex kan worden overgegaan. De regeling van de verwijsindex is opgenomen in de Wet op de jeugdzorg. De verwijsindex geeft geen inhoudelijke informatie over de aard van het probleem en de behandeling. Dit voorkomt dat privacygevoelige informatie onnodig wordt uitgewisseld (www.samenwerkenvoordejeugd.nl Deze linkt opent in een nieuw tabblad).
Een professional kan een jeugdige aan de verwijsindex melden als hij een redelijk vermoeden heeft dat de betrokken jeugdige in zijn ontwikkeling naar volwassenheid daadwerkelijk wordt belemmerd door een of meer van de in de wet limitatief opgesomde omstandigheden. Voorafgaand aan het besluit om een jeugdige wel of niet te melden dient de professional alle bekende omstandigheden zorgvuldig tegen elkaar af te wegen. Om de professional in het afwegingsproces te faciliteren is er de handreiking melden aan de verwijsindex. Met nauwe betrokkenheid van de ketenpartners is in deze handreiking een aantal omstandigheden geformuleerd die voor de professional behulpzaam kunnen zijn bij het kwalificeren van een risico dat de betrokken jeugdige mogelijk loopt. De handreiking is dus uitsluitend bedoeld om professionals een handvat te bieden bij het maken van hun professionele afweging (zie www.handreikingmelden.nl Deze linkt opent in een nieuw tabblad).
Nota gezinsbeleid
Gezinnen en gezinsbeleid krijgen steeds meer aandacht van de overheid. In de nota ‘De kracht van het gezin’ (2008) van het ministerie voor Jeugd en Gezin staat dat het kabinet Nederland gezinsvriendelijk wil maken. Aandachtspunten voor het gezinsbeleid zijn de gevolgen van scheiding, de relatief hoge leeftijd waarop moeders hun eerste kind krijgen, opvoeding als maatschappelijk thema, de combinatie van gezin en werk, en de gevolgen van sociale uitsluiting en armoede voor kinderen. In de beleidsnota worden vier manieren beschreven om blijvend aandacht aan gezinnen te besteden. Een daarvan is het bundelen van de kennis over gezinsbeleid en de functies van het gezin voor professionals en beleidsmakers. Dat heeft geleid tot het ontstaan van de Gezinswijzer (www.gezinswijzer.nl Deze linkt opent in een nieuw tabblad).
Hoek (2008)[139] geeft in haar proefschrift ‘Ontheemd 0uderschap’ aan dat het spanningsveld tussen betrokkenheid en terughoudendheid kenmerkend is voor het regeringsbeleid met betrekking tot opvoedingsondersteuning. Zij onderscheidt in haar proefschrift vier beleidsverhalen over opvoedingsondersteuning, namelijk gericht op: ontplooiing, gelijke kansen, preventie en controle [139].
Transitie van de jeugdzorg
Op 30 september 2010 heeft het kabinet-Rutte het regeerakkoord VVD-CDA en het gedoogakkoord met de PVV gepubliceerd. Daarin staan belangrijke maatregelen ten aanzien van de jeugdzorg aangekondigd:
- Er moet één financieringssysteem komen voor het huidige preventieve beleid, de huidige vrijwillige provinciale jeugdzorg, de zorg voor jeugd-LVG (licht verstandelijk gehandicapten) en jeugd-ggz.
- In lijn met het advies van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg worden gefaseerd alle taken op het gebied van jeugdzorg overgeheveld naar de gemeenten. Het betreft hier: jeugd-ggz (zowel AWBZ als Zorgverzekeringswet), provinciale jeugdzorg, gesloten jeugdzorg, jeugdreclassering, jeugdbescherming en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugd. Preventie en vrijwillige hulpverlening worden in goede afstemming met gedwongen hulpverlening georganiseerd door (samenwerkende) gemeenten.
- Er wordt een eigen bijdrage ingevoerd (bij uithuisplaatsing ongeveer 3400 euro per kind per jaar).
- Door middel van sterkere drang via onder andere Bureaus Jeugdzorg wordt deelname aan programma’s voor voor- en vroegschoolse educatie (vve) gestimuleerd.
- De Centra voor Jeugd en Gezin die inmiddels gerealiseerd zijn, zullen bij de overheveling naar de (samenwerkende) gemeenten gaan dienen als frontoffice voor alle jeugdzorg van de gemeenten.
Deze transitie van de jeugdzorg gaat de komende jaren de ontwikkeling van het stelsel van de zorg voor de jeugd sterk bepalen. De twee hoofddoelen van het nieuwe wettelijke stelsel zijn [192]:
- Eerder ondersteuning en zorg op maat.
- Betere samenwerking rond gezinnen.
Kerndoelen
De genoemde transitie en transformatie zijn geen doel op zichzelf, maar beogen een groot aantal doelstellingen te realiseren, die alle bijdragen aan het gezond en veilig opgroeien van alle jeugdigen met als kerndoelen [326]:
- Gezonde ontwikkeling: jeugdigen leren een levensstijl aan die gezond is.
- Participatie: de jeugdigen nemen – binnen hun mogelijkheden – deel aan onze samenleving.
- Burgerschap: jeugdigen ontwikkelen zich als verantwoordelijke burgers in onze rechtsorde.
- Veiligheid: de omgeving biedt een veilige, stimulerende context om in op te groeien.
In aansluiting daarop beoogt de zorgstructuur hier vervolgens aan bij te dragen door het voorkomen of oplossen van problemen:
- Gezondheid bevorderen: de gezondheid, ontwikkeling en kwaliteit van de omgeving zijn verbeterd.
- Problemen voorkomen: risico’s die de gezondheid, participatie, burgerschap of veiligheid bedreigen zijn verkleind.
- Problemen aangepakt: (beginnende) problemen zijn verholpen of hanteerbaar gemaakt.
- Veiligheid hersteld: de veiligheid van de jeugdige en/of van de samenleving is hersteld.
Door onder meer de VNG (‘Opvoeden versterken’), de G32 (strategisch visiedocument), de verschillende brancheorganisaties, het Nederlands Jeugdinstituut (‘Pijlers voor nieuw jeugdbeleid’) is inmiddels gereageerd op dit voornemen tot transitie van de jeugdzorg naar het gemeentelijke domein.
Van Yperen en van Woudenberg (2011)[326] voorzien een ander en nieuw jeugdbeleid, dat is gestoeld op twee pijlers:
- Eerste pijler: de kwaliteit van de omgeving.
De eerste pijler betreft de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving van kinderen en jongeren. De nadruk ligt op de gewone, gezonde, positieve ontwikkeling en opvoeding van jeugdigen [215][160]. Dat betekent stimulering van lichamelijk gezond opgroeien, positief opvoeden, kansen op een succesvolle schoolloopbaan bieden, talentontwikkeling en het actief participeren op school en in de samenleving mogelijk maken. Het beleid is gericht op het versterken van de informele steun van sociale netwerken en de gemeenschapszin van burgers: de zogeheten civil society. Voorzieningen die naast de JGZ, het CJG en de jeugdzorg een belangrijke rol spelen, zijn onder meer de kinderopvang, scholen, sportclubs, buurthuizen etc. - Tweede pijler: een samenhangende zorgstructuur.
De beoogde samenhangende zorgstructuur in het stelsel is erop gericht de opvoeding zoveel mogelijk te versterken en dus niet over te nemen [325]. De nieuwe structuur zou uit drie compartimenten moeten bestaan [326]:
- Het eerste compartiment – opvoeding versterken genoemd – biedt onder meer opvoedingsondersteuning die de pedagogische basiscompetenties van de ouders en andere opvoeders – thuis, in de kinderopvang en op school – versterken. Ook gaat het om de inzet van preventieprogramma’s om de veilige en gezonde ontwikkeling van de jeugdigen te stimuleren en om de sociale netwerken te versterken. Het CJG is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze ondersteuning en preventie. Voor het onderwijs zijn de zorg in en om de school en het zorg- en adviesteam (ZAT) van belang, een samenwerkingsverband van alle partners die de zorg moeten realiseren.
- Het tweede compartiment – versterking ondersteunen – biedt intensievere hulp. Deze is aanvullend op activiteiten in het eerste compartiment en komt zoveel mogelijk naar de jeugdige en de (beroeps)opvoeders toe. De hulp bestaat uit intensieve pedagogische thuishulp, intensieve ambulante zorg, deeltijd daghulp, deeltijd dag-en-nachthulp of tijdelijke pleegzorg. De hulp is gericht op versterking van het zelfoplossende vermogen van cliënten. De oorspronkelijke sociale context blijft zoveel mogelijk in stand. Het CJG en het ZAT zijn belangrijke schakelpunten voor de inzet van deze extra ondersteuning.
- Het derde compartiment is te kenschetsen als opvoeding overnemen. Dit is hulp die men zo min mogelijk inzet omdat het de oorspronkelijke opvoedingscontext in sterke mate doorbreekt. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulpverlening in het kader van een maatregel van jeugdbescherming of jeugdreclassering, fulltime residentiële hulp, gesloten opnames of plaatsing op een aparte school voor speciaal onderwijs.
Hulp in het eerste compartiment is vrij toegankelijk, hulp uit het tweede en derde compartiment is alleen verkrijgbaar via een professional die gekwalificeerd is om deze zorg in te roepen. Bij het derde compartiment geldt de extra eis van een toets vanuit beschermingsperspectief. De meer intensieve zorgvormen worden niet te snel ingezet, maar volgens het zogeheten stepped-care-model: ‘zo licht als mogelijk, zo zwaar als noodzakelijk’ [114]. Een overeenkomstig stepped-care model is te zien in de onderwijszorgstructuren. In het kader van ‘passend onderwijs’ krijgen scholen een zorgplicht, die inhoudt dat alle leerlingen een zo goed mogelijk onderwijsaanbod krijgen op de school van aanmelding of een andere school in de regio. Het CJG en het ZAT zullen voor de afstemming en invulling van het zorgaanbod nauw aan elkaar verbonden zijn of één netwerk vormen.
Nieuwe stelsel
Om het nieuwe jeugdbeleid te kunnen realiseren krijgen gebruikers de bepalende stem, zullen voorzieningen aan kwaliteit moeten winnen, krijgen professionals meer ruimte en verantwoordelijkheid, speelt de JGZ in de CJG’s lokaal een centrale rol en komen gemeenten aan het stuur van de inrichting van het stelsel. In het nieuwe stelsel mag van professionele voorzieningen en disciplines verwacht worden, dat ze:
- De jeugdige en de opvoeder centraal stellen.
- De eigen kracht van jeugdigen, opvoeders en sociale netwerken versterken.
- Uitnodigend zijn met een hoog bereik.
- Vroegtijdig, outreachend en signalerend werken.
- Vasthoudend zijn.
- Effectief en efficiënt zijn.
- Samen werken aan de hulp en steun aan jeugdigen en gezinnen, samenhangend en goed gecoördineerd: één gezin, één plan.
- Gemotiveerde en competente werkers hebben.
- Bestuurlijk draagvlak en eenduidige sturing kennen.
- Een lerende organisatie of beroepsgroep zijn.
Flexibele uitvoering en taakherschikking Basistakenpakket JGZ
Alle verplichte activiteiten binnen de JGZ zijn beschreven in het Basistakenpakket JGZ. De richtlijn Contactmomenten Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg 0 – 19 jaar geeft aan op welke leeftijd van de jeugdige de screening uit het uniforme deel moeten worden aangeboden.
Gemeenten ervaren de richtlijn Contactmomenten veelal als knellend. Niet alleen gaat het grootste deel van het budget op aan de contactmomenten, maar ook wordt de inzet gericht op het screenen van kinderen die gezond lijken te zijn, waardoor weinig overblijft voor kinderen bij wie het opgroeien minder probleemloos gaat. Toch zijn er mogelijkheden om per gemeente beleidsaccenten te leggen. Het ministerie van VWS en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bieden ruimte voor een flexibele uitvoering in het kader van experimenten, mits voldaan is aan kwaliteitseisen en de uitvoering ten goede komt aan de kinderen. Zo onderzoekt de gemeente Rotterdam nieuwe vormen van samenwerking in de jeugdketen met aanpassing van de contactmomenten in de JGZ in afstemming op de behoeften van specifieke jeugdigen. Dat zou kunnen leiden tot meer contactmomenten voor sommige jeugdigen en tot minder contactmomenten voor anderen [45]. Ook in andere gemeenten en instellingen probeert men meer tijd en kwaliteit te besteden aan kinderen met problemen, bijvoorbeeld door onderscheid te maken in het aanbod tussen eerste kinderen en tweede en volgende kinderen. Ouders zijn dan meer ervaren en hebben vaak minder zorg en aandacht nodig.
Taakherschikking is een manier om efficiënter te werken. In een aantal JGZ-instellingen werkt een verpleegkundig specialist(voorheen nurse-practitioner). Dit is een verpleegkundige met een specialistische vervolgopleiding. De medische en verpleegkundige zorg wordt dan door één persoon, de verpleegkundig specialist, geboden. Wanneer zij een afwijking of ziekte signaleert, mag zij zelfstandig verwijzen, al dan niet na overleg met de jeugdarts [45].